Het Rijnlandmodel: het globale aspect
| 20 jul.2007 |
Voordat we het gaan hebben over de globale inrichting van de wereld, eerst wat
over de redenen voor de komende voorstellen.
De aanleiding zal weinig mensen meer verrassen, hoewel dat maar sinds kort is:
de nu nog nauwelijks omstreden klimaatverandering. Wel omstreden is de oorzaak,
en daarover een kort verhaaltje.
Wie in de jaren zestig op de middelbare school heeft gezeten, of ervoor of kort
erna, kent waarschijnlijk nog wel de vele schoolplaten die aan de wand hingen.
Gefascineerd was de auteur door de plaat die de geologische tijden uitbeeldde,
met onderaan een aarde van gloeiend en gesmolten steen, en bovenaan de
groen-grazige tijden van het huidige gematigde klimaat. Al die verschillende
aardes waren eindeloos boeiend, en gaven een heilig ontzag voor de beperktheid
van ons soort tijden aan overgehouden.
Wat specifiek de aandacht trok, was de tijd van het Carboon, toen onze olie en
steenkool gevormd werd, een groen overwoekerde aarde, een gigantische broeikas
zonder polen
. Eén van de dingen die toen al doordrong is dit: Als er dat soort dramatische
tijden voor nodig waren om al die kolen en olie uit de atmosfeer en in de grond
te krijgen, wat gaat er dan gebeuren als je al die kolen en olie er in een paar
honderd jaar weer in terugjaagt?
De bijbehorende gedachte was: Dat zal mijn tijd wel duren. Dat is dus inmiddels
een heel onzekere zaak geworden.
Dit noodzaakt twee essentiële aanpassingen voor de mensheid. Ten eerst moet het
gebruik van fossiele brandstoffen teruggedrongen worden. En ten tweede moet de
mensheid zich wapenen tegen de mogelijk ramp die kan komen ten gevolge van het
al gedane, bestaande en nog komende gebruik. Het nare is dat dit moet gebeuren,
als je de risico’s tegen nietsdoen afweegt. Het aardige is aan beide maatregelen
door dezelfde oplossing voorzien kan worden.
De meest concrete aanwijzing voor de aard van die oplossing volgt uit het
rampenaspect. Iedereen die meer dan een enkel sciencefiction boek heeft gelezen,
weet wat het eerste sneuvelt als een beschaving een ramp overkomt: de
grootschalige infrastructuur en de grootschalige afhankelijkheden: handel,
energietransport, enzovoort
.
De les is duidelijk en eenduidig: de mensheid moet zich reorganiseren in
economische eenheden die binnen een beperkte straal, zeg rond de honderd
kilometer, grotendeels zelfstandig kunnen functioneren. Dat betekent dat binnen
dat gebied voldoende energie, drinkwater en voedsel geproduceerd kunnen worden
om de bevolking in stand te houden. Dat betekent dus minimaal een
rampenbestendige energiecentrale of anderszinse energiewinning, waterwinning of
zuiveringsinstallatie, en voldoende grond of kassen. Als dat niet genoeg is voor
de huidige bevolking, zullen er zo nodig mensen moeten verhuizen – al deze zaken
kunnen natuurlijk op een geleidelijke manier geregeld worden.
Het hoeft weinig betoog dat dit meteen een groot deel van het recept is voor het
maken van een duurzame econome en maatschappij, en van het terugdringen van het
gebruik van fossiele brandstoffen
.
Bij dit scenario zijn er twee essentiële problemen: hoe is het mogelijk om het
voor duurzaamheid noodzakelijk terugdraaien van het oververhitte economische
proces zodanig te doen dat er geen oncontroleerbare recessie optreedt. En ten
tweede: voor dit scenario is het essentieel dat binnen ieder van de economisch
zelfstandige gebieden gebied voldoende mensen moeten zijn om alles draaiende te
houden. Dit laatste lijkt wel de meest moeilijke van de twee factoren – in de
Tweede Wereldoorlog was er minder vaak een tekort aan vliegtuigen dan aan
piloten, om een simpele reden: vliegtuigen kan je bouwen met vele handen die
ieder een simpel en makkelijk karwei doen – en een goede piloot vergt meer dan
een jaar aan training voor hij rijp is voor een missie.
De meest voor de hand liggende bottleneck ligt bij de energievoorziening.
Het huidige energienet bestaat uit relatief kleine aantallen grote centrales
verbonden door langafstands-distributienetwerken. Dit netwerk is bij vele
gelegenheden al uiterst kwetsbaar gebleken, is dat een kleinere storing in één
land (bijvoorbeeld Canada, Niagara) grote storingen in een ander land
veroorzaken (Amerika, New York)
.
Onafhankelijkheid van kwetsbare distributienetten noodzaakt als eerste
kleinschaligheid in energievoorziening
. Dat betekent dat de grote hoeveelheid kleinere voorzieningen (windmolens,
kleine warmte-krachtcentrales, privé-centrales
) door veel meer mensen in stand moeten worden gehouden en gemaakt, dan voor de
beperkte hoeveelheid specialisten die een huidige energiecentrale in de lucht
houden.
Maar dit geldt in hoge mate ook voor alle minder essentiële technische
voorzieningen. De conclusie is dat een opdeling in economisch zelfstandige
eenheden ook de opleiding van zeer veel meer mensen in techniek vergt. Het
bijhorende streven naar het ontwikkelen van alternatieve energiebronnen betekent
dat hetzelfde geldt voor de natuurwetenschappen. De maatschappij die zich gaat
richten op overleefbaarheid zal dus ook een veel technisch en
natuurwetenschappelijk gerichte maatschappij moeten worden, puur vanwege dat
overleven – de luxe van het volledig teren elkaar hypotheken verkopen en het
opdissen van al dan niet amusante verhaaltjes, de dienstenmaatschappij, zal
moeten verdwijnen - de mensheid moet weer aan het werk.
Zelfs bij het huidige nieuwe bewustzijn van mogelijke toekomstige problemen en
rampen blijkt echter dat de weerstand heel groot is – men beseft dat huidige
luxebaantjes en machtsposities op het spel staan, en het conservatisme is
überhaupt de mens eigen. Desalniettemin is het wenselijk tot noodzakelijk dat nu
al stappen worden ondernemen. We zijn dus in hoge mate afhankelijk van die
mensen die nu al het besef hebben, om dan maar op beperkte schaal die eerste
stappen te zetten. De huidige discussies laten al volkomen duidelijk zien dat
dit voornamelijk de huidige technische en natuurwetenschappelijke mensen, de
bèta’s, zijn. Het is aan hen om de eerste noodzakelijke oplossingen te bedenken,
en in te voeren. Het is aan hen om zich al op deze manier te gaan organiseren,
en andere in te lichten.
Eén voor de hand liggende mogelijkheid is om de bestaande
(natuur)wetenschappelijke instituten als aanvangspunt te nemen. Een ander model
zou gevonden kunnen worden in het Russische Akademgorodok
(Wikipedia), een stad(je) in de Sovjet-Unie nieuw gebouwd als stad voor
(natuur)wetenschappelijk onderzoek. De definitieve invulling van zoiets is
natuurlijk een deel van onderzoek en planning van het zelfstandig-economische
model.
Op dit weblog zijn al een aantal van de ingrediënten van een
zelfstandig-economisch model beschreven. Als allereerste is dat natuurlijk de
kleinschaligheid
. Het eerst dat sneuvelt bij een echte ramp is de grote stad. Daar zijn al vele
voorbeelden van bekend, zoals het laatst dat van de overstroming van New
Orleans. De ramp is niet de overstroming zelf, want dat water kan redelijk snel
weer weggepompt worden – de clou is het verlies aan infrastructuur, beginnende
met elektriciteit. Geen elektriciteit, geen water, want het drinkwatertransport
berust op elektrische pompen.
Een ander punt is dat van de aanpassing van het maatschappelijke klimaat. Van
diensteneconomie terug naar productie economie – van praatjes-verkopen naar
inhoudelijke debat – oftewel van alfa- naar (meer) bèta-maatschappij
. Dit dicteert op zijn beurt weer het Rijnlandse onderwijsbeleid met zijn
herinvoeren van het primaat van inhoud boven vorm, en van kwaliteit boven
gelijkschakeling
.
Een derde punt is de omschakeling van immigratieland naar emigratieland. Vooral
de intocht van nog meer van de stad afhankelijke immigranten uit de derde wereld
moet onmiddellijk gestopt worden, terwijl de uittocht van hooggekwalificeerde
Nederlanders, vooral hen met productieve vaardigheden, zo snel mogelijk tot
staan moet worden gebracht. Dit is in feite niets anders dan een correctie op
het volkomen foutieve immigratiebeleid van de laatste tientallen jaren,
eigenlijk al sinds de oorlog
.
Daarnaast zou er eigenlijk nog iets anders moeten gebeuren.
Het is hoogstwaarschijnlijk zo dat Nederland mensen kwijt moet, omdat het
huidige Nederland voor zijn productenvoorziening al zeven maal zijn eigen
oppervlakte in het buitenland nodig heeft - een getal dat op zijn minst tot twee
moet worden teruggebracht. Dit kan nooit zonder een aanzienlijke afname van de
bevolking, en hier geldt doodgewoon uit hoofde van eerlijkheid: last in,
first out
.
Eigenlijk lijken alle drie deze punten al onoverkomelijke hinderpalen bij de
invoering van slechts een begin van dit plan - het eerste dat men zal zeggen is
dat het slecht is voor de economie
. Het is zeer waarschijnlijk dat zelfs voor het begin van die invoering,
meerdere kleinere of een paar grote rampen noodzakelijk zijn. Misschien dat het
mogelijk is om tegen die tijd al een idee van een oplossing te ontwikkelen,
zodat er dan meteen met allereerste uitvoering kan worden begonnen.
Maar een even goede mogelijkheid is dat er pas iets kan gebeuren, op het moment
dat het te laat is. Althans, te laat voor de huidige globale mensheid. Dan zal,
in een herhaling van eerdere van dit soort processen, een groot deel van de
huidige mensheid ten onder gaan, waarbij de natuurlijke selectie ervoor zorgt
dat de slimmeren en socialen overblijven – ook als al eerder is gebeurd
.
Misschien een schrale troost, maar voor hen die het lot van homo heidelbergensis
kennen, en de wetenschap hebben dat wij ervan afstammen, toch een idee waar mee
te leven valt.
Naar Rijnlandmodel, algemeen
,
Rijnlands beleid
,
Rijnlandmodel overzicht
, of site home
.
|