Het Rijnlandmodel: promotie door derden
Het Rijnlandmodel is een samenstel van waarden die ieder op zich al bekend zijn
van allerlei denkstromingen en individuen. Wat het Rijnlandmodel doet, is die
waarden plaatsen in een samenhangend kader, dat laat zien dat de ene waarde of
waarden niet verwezenlijkt kan worden zonder een ander of andere, en ook dat
bepaalde waarden juist niet samengaan.
Het Rijnlandmodel pleit daarom voor een stelsel van waarden wat bij de meest
mensen tamelijk drastisch zal overkomen. Ter verzachting van die huiver zijn
hieronder een aantal bronnen verzameld waarin mensen uit diverse stromingen de
facto pleiten voor iets lijkend op het Rijnlandmodel, hoewel ze waarschijnlijk
zelf eigenlijk die conclusie niet durven trekken. Het punt is namelijk dat
vrijwel al de genoemde voorstellen heel mooi zijn, maar als los voorstel
(vrijwel) volkomen onhaalbaar - ze zijn alleen maar haalbaar binnen een heel
pakket bijpassende maatregelen. Het Rijnlandmodel is een versie van zo'n heel
pakket maatregelen.
De verzameling wordt begonnen met de publicist van oorspronkelijk rechtse
huize H.J. Schoo, voormalig hoofdredacteur van Elsevier (inmiddels
overleden). Hij heeft al eens eerder geconstateerd dat er een belangrijke groep
Nederlanders is die een behoefte heeft aan een partij die cultureel gezien
rechts is in de zin dat ze afstand neemt van de multiculturele samenleving, en
sociaal links, in dat ze de maatschappelijk zwakkeren blijft steunen middels een
sociale staat, een verzorgingsstaat:
Uit: De Volkskrant, 10-12-2005, column door H.J. Schoo
Het nieuwe conservatisme
.... In de progressieve tweede helft van de 20ste
eeuw heerste weer een 'revolutie der verwachtingen'. Jaar na jaar stegen
welvaart, onderwijsniveau en maatschappelijke kansen. Gaandeweg kwam daar de
klad in. Welvaartsstijging is niet langer vanzelfsprekend, de samenleving wordt
minder open, de kans op sociale stijging neemt af, het risico van sociale daling
toe. Kinderen gaat het niet meer gegarandeerd beter dan hun ouders. Doordat er
zo veel geroepenen zijn, stuk voor stuk gediplomeerd, is het dringen geblazen.
Een stille strijd woedt om de beste maatschappelijke posities, de angst voor
stagnatie en statusdaling groeit navenant.
Gevolg: de sociaal-culturele ontspanning die het progressieve
tijdperk kenmerkte, staat onder druk - niet in de laatste plaats in de hogere
milieus. Als er veel concurrentie is, is het verstandig (weer) te investeren in
traditioneel cultureel en sociaal kapitaal.
Met een exclusieve school, studie in het buitenland, de juiste omgangsvormen en
goede connecties heb je een streepje voor.
Het verklaart de run op het gymnasium van de hogere
middenklasse en, getuige de terugkeer van de etiquette, de 'reformalisering' van
gedrag. 'Ontspanning' in de vorm van pretstudies, experimenteren met drugs,
bestudeerde sjofelheid, achteloze omgangsvormen, moedwillig plat praten,
tatoeages en andere 'lichaamskunst', is voor verliezers: de winnaars weten wel
beter. Het ligt voor de hand dat in minder bevoorrechte milieus deze strategie
wordt nagevolgd en dat ook zij zich maatschappelijk gaan weren. Dit is nog niet
meteen politiek conservatisme, maar er gaat wel een conservatieve impuls
van uit. ...
Hoe zal zo'n sociaal-culturele tegenbeweging zich in
Nederland politiek vertalen? Afscheid nemen van de verzorgingsstaat, het
pronkstuk van het voorbije progressieve tijdperk, valt een meerderheid van de
Nederlanders buitengewoon zwaar. Het nieuwe Nederlandse conservatisme zal zich
daarom waarschijnlijk vooral richten op het behoud van progressieve
verworvenheden. ...
Een conservatisme dat zich à la Balkenende met het
neoliberalisme verbindt tot een 'harteloos' ideologisch neoconservatisme, lijkt
daarmee kansloos. De afkeer van zijn moderniserende kabinetten is niet voor
niets wijdverbreid. Een logischer politieke vertaling van het nieuwe
prudent-conservatieve nationale gemoed is een mix van economische bescherming en
sociaal-cultureel conservatisme. Eigenlijk een kolfje naar de hand van een
PvdA/CDA-kabinet. ...
Red.: De laatste alinea verwoordt de twee grote
thema's van de Rijnlandse politiek. Maar Schoo zet hier meteen een paar van de
grote gevaren van het maatschappelijke conservatisme neer: dat positie sterker
bepaald gaat worden door achtergrond, 'de juiste omgangsvormen en connecties'.
Het is uit de geschiedenis genoegzaam bekend dat dit het voortstuwende proces
van maatschappelijk verval is, zie het einde van de Gouden Eeuw. Tegen dit soort
trends zal maatschappelijk opgetreden moeten worden, door maatregelen als die
van de Rijnlandse politiek, die zich veel sterker richten op inhoudelijke
capaciteiten.
Waar Schoo pleit voor Rijnlandse culturele waarden, zal hij waarschijnlijk grote
bezwaren hebben tegen de Rijnlandse economische waarden. Volgens het
Rijnlandmodel zijn volkomen vrije markt, volkomen vrije beloningen,
privatisering van nutsvoorzieningen, en dergelijke waarden die volkomen in
strijd zijn met een conserverende beschaving. Natuurlijk weet H.J. Schoo dat ook
wel, maar hij zal dat niet willen weten, omdat het tegen zijn directe materiële
eigen- en groepsbelang ingaat.
De volgende pleitbezorgers zijn Volkskrant-journalist Hans Wansink en
PvdA-leider Wouter Bos:
De Volkskrant, 23-12-2005, boekbespreking door Hans Wansink
Wouter Bos en de wijsheid van gisteren
... Wat voor de verzorgingsstaat geldt, is ook van
toepassing op de rechtsstaat: we kunnen allemaal slachtoffer worden van
machtsmisbruik of willekeur. Onderlinge afhankelijkheid - Bos spreekt enigszins
pathetisch van 'lotsverbondenheid' - vraagt om een grote overheid waaraan
iedereen meebetaalt en waarvan iedereen ook iets terugkrijgt. Dit is het
sociaal-democratische antwoord op de ideologie van de eigen verantwoordelijkheid
zoals die door liberalen en christen-democraten wordt beleden.
De pendant van de bindende sociale rechtstaat is de verbonden
samenleving. Bos erkent dat de natiestaat voor de meeste burgers de
belangrijkste bron van emotionele verbondenheid vormt en ziet het nee tegen de
Europese grondwet als een bewijs daarvoor. Het ontstaan van parallelle
samenlevingen langs etnische scheidslijnen is een spookbeeld voor Bos.
Maar wat ontbreekt in het betoog zijn de contouren van een
nationaal beschavingsoffensief en de rol die het onderwijs daarbij zou moeten
spelen. Integendeel, Bos wil de scholen met rust laten - maar dat is de wijsheid
van gisteren.
Het grootste bezwaar is dat Bos onvoldoende uiteenzet hoe
Nederland beter kan presteren dan het nu doet. Hoewel Dit land kan zoveel
beter vol staat met verstandige observaties, gaat er daardoor weinig
urgentie van uit.
Red.: Wansink constateert hier dat Bos de voorzetten
geeft van de Rijnlandse normen en waarden, maar niet de praktische conclusies
durft te trekken. De formulering van wat Wansink een nationaal
beschavingoffensief noemt, en de bijpassende rol van onderwijs, is het
middelpunt van de Rijnlandse normen en waarden.
Als volgende een bijzonder heikel punt gezien vanuit het standpunt van de
links-intellectuele elite, namelijk dat van de persoonlijke vrijheid versus het
belang van de groep, de gemeen-schap. Marcia Luyten pleit voor een verschuiving
van de huidige nadruk op individualiteit naar een positie met meer oog voor
groeps- en gemeenschapsbelang. Vanwege de gevoeligheid van het punt is het
citaat wat langer, en voor vele linkse intellectuelen is het waarschijnlijk
zelfs noodzakelijk om het hele artikel te lezen, en te herlezen:
Van www.waterland.nl, 18-12-2005, door
Marcia Luyten
De halfbakken revolutie van de jaren zestig
De lotgevallen van de erfenis van de jaren zestig laten zich goed zien in een
kleine parabel. Die gaat over mijn Amsterdamse sauna. Tussen 2001 en 2003 woonde
ik in Rwanda. Toen ik eind 2003 uit Afrika terugkwam, was Nederland onmiskenbaar
veranderd. Niet alleen omdat in de tussentijd Pim Fortuyn was opgestaan en
omgelegd. Ik zag het aan de verdedigingslinies van winkeliers – de
detectiepoorten en mannen met oortjes, ik merkte het op straat. En ik zag het
aan de deur van mijn sauna. Daarop zat een affiche gespijkerd. In weliswaar
sympathieke woorden zei die: 'kijken' beschouwen wij hier als seksuele
intimidatie. Wie beschuldigd wordt, moet de sauna uit.
Zo'n waarschuwing is gek. Mijn sauna is er een van
oud-krakers, en de vrije en anarchistische mens heeft een afkeer van regels.
Hier is iets misgegaan. In de twee jaar dat ik weg was, ging iets subtiels
kapot. Waarschijnlijk was de aftakeling al langer bezig, maar pas eind 2003 zag
ik het. Het gaat in wezen om een ingewikkelde omgangsvorm die zich nergens beter
laat kennen dan in de meest vrije sauna, de naturistische krakerssauna. Ook al
is het pand gelegaliseerd, nog steeds wordt hier een hoogmis voor het
alternatieve gevierd. Het saunapersoneel is vrijwilliger, de yogithee kost er
een kwartje, de masseur verwent met korting een bijstandsmoeder, de sauna is
goed heet en het is er gemoedelijk. De sfeer was er een van alles moet kunnen.
Natuurlijk wisten mannen en vrouwen dat juist in een sauna
niet alles kan. Gemengd bloot vraagt terughoudendheid. Je ogen zijn open, maar
je kijkt niet. Ingewikkelder: als je wel iets ziet – er zijn genoeg tribale
versieringen als blikvanger – laat je dat niet merken. Het is de kunst van
ziende blind zijn. Totdat – en dat begon al voordat ik naar Afrika ging - mannen
naar vrouwen gingen zitten kijken. Het waren mannen die het niet gewoon zijn dat
blote mannen naast onbekende, blote vrouwen zitten. Die mannen keken niet
alleen, ze vielen vrouwen lastig en ze joegen de vrouwen de sauna uit. Daar was
geen wet overtreden, maar met mijn vrijheid was het wel gedaan.
Het bestuur van de sauna zat klem. Een jaar lang werd in
vergaderingen de ene vrijheid tegen de andere gewogen. Om de seksist en zijn
intimidatie te weren, moest er een verbod worden uitgevaardigd waarmee de sauna
zich gedwongen zag de eigen ziel te verminken. Op de buitendeur en in de
kleedkamer hangt nu een waarschuwing. ...
De revolutie is halfbakken. Ze is blijven steken bij de
vrijmaking van het individu. Ze heeft nagelaten om in de plaats van de oude
ordening een nieuw moreel kader te zetten. Vrijheid is namelijk totaal niet vrij
van beperkingen. Sterker nog, ze veronderstelt een fijnmazig en moeilijk
raamwerk van ongeschreven codes, van voorschriften en van zelfbeperking. Juist
op de plekken waar alles moet kunnen, moet voor iedereen duidelijk zijn dat lang
niet alles kan. Vrijheid is het tegendeel van anything goes. En mensen
voor wie de last van de vrijheid moeilijk te dragen is, maken die vrijheid te
schande.
Dit is eigenlijk hetzelfde als wat Charles Taylor zegt over
het ideaal van authenticiteit. Deze Canadese politiek-filosoof stelt dat de mens
zich heeft vrijgemaakt door los te komen van ethische horizons. Maar bij het
vrijmaken van het individu zijn we blijven steken. Taylor gelooft in het ideaal
van trouw zijn aan jezelf, het ideaal van authenticiteit. Maar in zijn boek
Sources of the Self waarschuwt hij voor ontaarding van dat ideaal. Alleen,
zegt Taylor, door dat te benoemen als hedonisme of narcisme, zien we niet goed
wat er nou eigenlijk aan de hand is.
Het ideaal van authenticiteit stelt volgens hem hoge
eisen aan de gebruiker ervan. Die moet bijvoorbeeld begrijpen dat hij in zijn
streven naar authenticiteit, zijn identiteit bepaalt aan de hand van mensen om
hem heen. Ook moet dat individu weten dat je identiteit altijd alleen betekenis
heeft binnen een kader van dingen die ertoe doen, binnen een moreel kader dus.
Verder waarschuwt Taylor dat we intieme relaties niet mogen zien als
instrumenten die ons helpen onszelf te realiseren. En tot slot vindt hij dat een
individu moet deelnemen aan een gemeenschappelijk politiek leven. Je kunt niet
anders dan burger zijn.
Om daadwerkelijk de vrijheid te kunnen genieten, moet dat
individu zijn doordrongen van zijn deel aan een groter geheel. In plaats van
zelfreferentieel, moet hij zelfreflexief worden. Hij moet zich
verantwoordelijkheid weten voor het publieke belang, en hij moet zorg dragen
voor de publieke ruimte. ...
Hoe redden we vervolgens die erfenis van de jaren zestig? De
bedreigingen komen intussen van álle kanten. We moeten haar allereerst redden
uit de klauwen van de neoconservatieven, zoals in Nederland neo-conservatieve
filosofen als Andreas Kinneging en Ad Verbrugge, in Engeland Roger Scruton maar
vooral: de peilloos-diep cultuurpessimistische psychiater Theodore Dalrymple.
Deze mannen, altijd wit en bang, willen het individu terug onder het juk. De
jaren zestig, zo menen zij, hebben het gros van de bevolking in een
zelf-destructieve vrijheid gestort.
Vervolgens moeten we de erfenis redden van de religieuze
moraal die met de radicale islam zijn opwachting maakt. Die verafschuwt het
individualisme en de bijbehorende vrijheid. Maar net zozeer moeten we het ideaal
van vrijheid en authenticiteit redden van de de cultuurrelativisten. Van de
mensen die het ongepast vinden te oordelen over andermans gewoonten omdat ‘anything
goes’. (Als zij hun eigen permissiviteit hadden beteugeld, was de
speelruimte voor de neo-conservatieven nooit zo groot geweest.) ...
Voor links, daarentegen, dreigt een kramp zodra het gaat over
het vrije individu dat moet leren zich te verhouden tot de wereld om hem heen.
Tot voor kort waren cultuur en cultuurverschillen een links taboe. Vandaag de
dag lijkt die plaats te zijn ingenomen door de notie van paternalisme. Toen
Gabriel van den Brink – in de jaren tachtig communistenleider te Nijmegen - het
woord beschavingsoffensief in de mond nam, spraken linkse intellectuelen daar
schande van. Van den Brink zou de laarzen willen horen stampen. ...
En toch is dat gek, die overgevoeligheid. Immers, als het
gaat om de vrije markt, dan zijn we het er allemaal over eens dat laissez-faire
schadelijke gevolgen heeft. En als het gaat om het laissez-faire van het
individu, dan zouden we dat alleen maar prachtig mogen vinden? Alsof de werking
van de markt iets wezenlijk anders is, dan de optelsom van het gedrag van
individuen. Anders dan de markt, zou dat vrije individu in staat moeten zijn tot
zo veel zelfsturing dat hij geen externe correctie nodig heeft. Het is overigens
onzin dat er een gebrek aan waarden zou zijn. Het individu laat zich alleen
weinig gelegen liggen aan de publieke zaak, te weinig aan de publieke ruimte.
Om dat te veranderen moeten de pleitbezorgers van het vrije
individu hierover het debat durven voeren. Ze moeten zich de vraag willen
stellen: hoe leren mensen zichzelf te corrigeren? Vervolgens: kan de overheid
individuen daarbij helpen? Misschien moeten we voor die bemoeienis eerst een
nieuwe term munten. Net zoals marktwerking iets van rechts was, totdat iemand op
het idee kwam om het vraagsturing te noemen. Toen was links om. Moeten we nu
aansluiten bij de manier waarop professionele ontwikkeling ter hand wordt
genomen? Dan noemen we overheidssturing Counselling of Coaching?
In elk geval moeten mensen wie de vrijheid lief is, gaan staan aan de vraag die
Dalrymple opwerpt.
Let wel, met neoconservatisme heeft dit niks van doen. Ik
zoek naar de kaders waarbinnen zo veel mogelijk individuen zo veel mogelijk
vrijheid genieten om zichzelf te ontplooien. De zelfverwerkelijking van het
vrije, soevereine en authentieke individu is het hoogste doel – vind eens een
conservatief die daarom maalt. Netzomin gaat het om lesjes in moraal – ook al
ligt een moreel kader aan de basis van die andere verhouding tot het publieke
domein. Het gaat om de praxis. Om alledaags gedrag waarin we ons op zo’n manier
verhouden tot anderen, dat iedereen zijn grootst mogelijke vrijheid kan
genieten. Maar de lijn is niet gemakkelijk te trekken; die tussen
zelfontplooiing en zelfverrijking. De grens tussen ongeremd en ontspoord, tussen
onbevangen en onbeschoft. Precies daar moeten we weer intuïtie voor ontwikkelen.
Red.: Het zijn precies al deze waarden waar de
zelfbeheersing, die volgens het Rijnlandmodel op school ontwikkeld moet worden
, voor bedoeld is.
Het andere essentiële punt in het Rijnlandse onderwijsbeleid is de keuze voor de
inhoud, boven de huidige trend die naar de vorm, en dan wel voornamelijk de
"leuke", gaat, waarbij "leuk" meestal van de debiliserende versie is. Dit aspect
wordt gesteund door iemand die in bovenstaande discussie waarschijnlijk weer een
tegenstander is: Marcel van Dam:
Uit:
De Volkskrant, 08-12-2005, column door Marcel van Dam
Redt de samenhang
... Het verschil in opwinding daarover en over de doodstrijd van de
publieke omroep is tekenend voor het gebrek aan visie en leiderschap van de
regerende politieke elite.
Een soortgelijk gebrek aan visie tonen de meeste kranten. Met
nauwelijks ingehouden vreugde wordt over de teloorgang van de publieke omroep
bericht.
Hun leedvermaak is kennelijk een troost voor het inktzwarte
vooruitzicht van de kranten zelf. Zoals hoogleraar journalistiek Frank van Vree
betoogde (Forum, 6 december), zullen de kranten in de komende vijf jaar
waarschijnlijk een kwart van hun betaalde oplage kwijtraken.
Volgens Van Vree is de crisis in de journalistiek te wijten
aan de digitale revolutie, die het economische model waarop de media
nu nog drijven onhoudbaar maakt. Steeds meer informatie wordt immers gratis
aangeboden.
Was het maar waar dat de crisis in de journalistiek alleen te
wijten was aan de veranderingen die zich onder invloed van de digitale revolutie
aan de aanbodzijde hebben voorgedaan.
Veel fundamenteler zijn de veranderingen aan de vraagzijde.
Het is niet alleen zo dat de burgers op een andere manier informatie tot zich
nemen. Ook de aard van de informatie die ze opnemen is ingrijpend veranderd. De
crisis in de journalistiek maakt deel uit van een veel bredere en diepere crisis
in onze cultuur.
Die crisis uit zich op veel manieren: van een geringere
belangstelling voor exacte wetenschappen, tot het lezen van minder boeken en
kranten, tot een geringere belangstelling voor cultuur en informatie op
televisie, tot een kleinere opkomst bij verkiezingen, tot minder vertrouwen in
de politiek, tot een kleinere deelname aan maatschappelijk georiënteerde
verenigingen en organisaties, et cetera.
Onderzoek leert dat deze veranderingen zich steeds sterker
manifesteren per generatie. Hoe jonger de generatie, des te minder
belangstelling voor culturele en maatschappelijke participatie. Die
belangstelling blijft vervolgens per generatie gelijk en sterft dus geleidelijk
uit. Het ad hoc-vermaak heeft het definitief gewonnen van saaie schilderijen en
van informatie die dieper en verder graaft dan over een doodgeschoten mus. Het
hier en nu heeft de geschiedenis obsoleet gemaakt en de blik op de toekomst
verdrongen.
Er zijn twee soorten reacties denkbaar op deze ontwikkeling:
je buigt mee met de wensen van de nieuwe mens en biedt hem hetgeen hij vraagt.
Je klimt op de zegekar van de volkscultuur. Of je bezint je op mogelijkheden de
vraag naar 'hogere cultuur' en serieuze informatie overeind te houden.
Red.: Dat is dus precies wat het Rijnlandmodel doet.
Alleen zal het door de meesten uit de Marcel van Dam hoek, en misschien ook door
Van Dam zelf, afgewezen worden omdat het te dwingend zou zijn. Maar dat is
natuurlijk naïviteit van de ergste soort, zo van: we zetten kinderen een gebakje
en een bruine boterham voor, en ze kunnen zelf best zelf uitmaken wat ze willen
eten.
Van: www.leiden.pvda.nl
, 13-05-2005, weblog van Marije van den Berg, PvdA-fractieleider Leiden
Prisoner's dilemma
Als we door nachtelijk Nederland tuffen wil Tijn mij nog wel eens wat
informatica en wiskunde uit de doeken doen -- daar slaap ik vaak heerlijk op.
Gisteren begon hij over speltheorie en over het prisoner's dilemma (zie uitleg
hieronder, in Engels was hij het best), dat, kort door de bocht, stelt dat het
voor iedereen beter is als je in vertrouwen samenwerkt en niet voor je eigen
hachie op de korte termijn gaat.
En natuurlijk konden we niet anders dan dat ook op de politiek betrekken.
Bewezen lijkt mij daarmee dat de sociaaldemocratie ons allemaal voor de toekomst
het meest te bieden heeft. ...
Red.: De PvdA-fractieleidster, jong en genoemd als
toekomstig kandidaat voor een eventuele regering onder Wouter Bos (we schrijven
december 2005), toont zich hier voorstander van het tit-for-tat model
, uitgelegd eronder in het Engels, en schrijft het op het conto van de
sociaal-democratie. Dat is slechts half juist. Het tit-for-tat model gaat
inderdaad uit van een eerste stap in vertrouwen, en inderdaad is de
sociaal-democratie goed in vertrouwen.
Maar behalve half goed, Marije van den Berg is ook half fout. Want het tweede
element van het tit-for-tat model is dat als antwoord op een niet-coöperatieve
zet, het tit-for-tat model een niet-coöperatieve
zet terug doet. En daar wijkt de aanpak van de sociaal-democratie radicaal af:
die gaan eindeloos door met vertrouwende zetten, speciaal als het gaat om mensen
uit de lagere sociale klassen.
Ook hier zien we dus dat men de helft van het Rijnlandse model overneemt,
terwijl men de even noodzakelijke andere helft vergeet, of nog erger, afwijst.
Dat laatste is nog erger, omdat men daarmee bewust de ogen sluit voor de
werkelijkheid.
Het volgende voorstel is wat makkelijker voor de PvdA:
Uit:
De Volkskrant, 17-12-2005, door Ferd Crone, lid van de Tweede Kamer voor
de PvdA en financieel woordvoerder van de fractie.
Vergrijzing is verdeelvraag
Niet de financiering van de vergrijzing zelf is het grote probleem, maar de
verdeling van de kosten tussen rijk en arm, jong en oud, betoogt Ferd Crone.
Tussentitel: Middeninkomens betalen subsidies voor hogere inkomens
... Hoe desastreus rechts bezuinigen sociaal gezien uitpakt blijkt
uit de aanpak van het kabinet-Balkenende. De armoede is weer terug en we
stevenen zonder blikken en blozen af op een onderklasse van twee miljoen mensen
met een lagere opleiding, een handicap of een andere kleur. Daarenboven laat het
kabinet de middeninkomens onverminderd meebetalen aan subsidies voor de hogere
inkomens.
Het CPB heeft voorgerekend dat hoge inkomens
buitenproportioneel profiteren van hypotheekrenteaftrek, het onbeperkt fiscaal
bevoordelen van de pensioenopbouw en het subsidiëren van (hoger) onderwijs en
cultuur. Zij zijn zelfs geen nettobetalers aan de verzorgingsstaat. Het CPB laat
zien dat hoogopgeleiden minder aan de AOW betalen (ze gaan later werken) terwijl
ze er langer van profiteren (ze leven langer). Als hogeropgeleiden niet langer
subsidies van middeninkomens krijgen, maakt dat miljarden vrij voor verlaging
van het financieringstekort en de gezondheidszorg. Door lage lonen vrij te
stellen van sociale premies kunnen bovendien laag opgeleid en weer een
productieve bijdrage leveren die meer oplevert dan wanneer ze met een uitkering
aan de kant blijven staan.
Verhoging van de AOW-leeftijd zou de tweedeling nog verder
versterken, want lage inkomens zuilen nog langer premie betalen en korter
profiteren. Hoge inkomens kunnen wel eerder stoppen, omdat het kabinet de nieuwe
levensloopregeling zo heeft ingericht dat deze vooral aan veelverdieners een
riante fiscale spaarsubsidie geeft.
Vergrijzing is dus meer een vraag van eerlijk delen van de
lasten tussen arm en rijk, dan tussen jong en oud.
Red.: In wat meer woorden is dat het adagium van deze
website dat niet de armoede maar de rijkdom moet worden bestreden. Alleen is het
ook hier zo dat in de praktijk de PvdA heel veel koud-water vrees heeft. Dit
wordt deels veroorzaakt door de populistische angst voor alle vormen van
belastingheffing, en deels door slechte presentatie - er hoeft over goede
voorstellen helemaal niet voorzichtig worden gedaan, zoals de PvdA altijd is.
Zeg maar rustig: we gaan wel een paar belastingen verhogen, maar de meeste
mensen vallen daar sowieso buiten, en iedereen wordt er beter van, ook de
belastingplichtige, en wel direct, doordat hij een socialer mens is geworden in
plaats van de materiële egoïst die hij nu is.
De volgende bron gaat over het onderwijs:
Uit:
De Volkskrant, 10-01-2006, rubriek Haagse berichten door Hans Wansink
Nederland 'At Risk'
Terwijl de zwarten in Amerika met de neus op de feiten worden gedrukt, gaan wij
die confrontatie uit de weg. Op veel zwarte scholen nemen ze de Cito-toets niet
eens af.
... Is Nederland ook 'At Risk'? Ik denk het wel. Nederland is
in hoog tempo zijn economische voorsprong op de concurrenten aan het verliezen.
Ik durf ook wel de stelling aan dat de generatie van Wansink jr. minder goed is
opgeleid dan de mijne. Alleen kan ik het niet bewijzen, want wij hebben geen
SAT. Zo blijven Nederlanders van zichzelf denken dat zij hun talen goed spreken,
maar bij de Europese Unie in Brussel weten ze wel beter.
Terwijl de zwarten in Amerika met de neus op de feiten worden
gedrukt, gaat Nederland die confrontatie uit de weg. Want op de zwarte scholen
in Amsterdam nemen ze de Cito-toets niet eens af. Wél de voorkeursbehandeling
incasseren (een kind uit een achterstandsmilieu levert 1,9 keer zoveel budget op
als een 'gewoon' kind), maar niet de feiten onder ogen willen zien: dat is onze
struisvogelpolitiek inzake onderwijs.
De bezorgde ouders hebben in Amerika het onderwijs tot
politieke prioriteit weten te maken. De Republikeinen grepen hun onvrede
dankbaar aan om zich te profileren. Zo noemde Bush sr. zichzelf de
'onderwijspresident'.
In Nederland zit de politiek nog in de vorige beleidscyclus.
Het dogma van gisteren luidt: bemoei je vooral niet met het onderwijs; de
scholen zoeken het zelf maar uit. Dat is een heel begrijpelijke reactie op de
overspannen hervormingspolitiek van eergisteren, maar doet geen recht aan het
groeiende ongenoegen.
Alleen Pim Fortuyn had het in de gaten.
Scholen moesten terug naar zeshonderd leerlingen, het
studiehuis moest worden afgeschaft. Er moest weer ouderwets naar de leraar
worden geluisterd. 'Flikker die pc alstublieft de scholen uit, dat leren de
kinderen thuis wel', aldus Fortuyn.
De partij die dit programma adopteert, gaat de volgende
verkiezingen winnen.
Red.: Dit maakt dus allemaal deel uit van het Rijnlandse
onderwijsbeleid
.
De Volkskrant, 31-01-2006, door Gabriël van den
Brink
Zonder samenwerking wordt Nederland 'geschifte' natie
Nederland zoekt een uitweg uit het verharde maatschappelijke klimaat. Gabriël
van den Brink denkt dat nieuwe sociale coalities op gemeentelijk niveau het
maatschappelijk onbehagen over de vercommercialiseerde en multiculturele
samenleving kunnen tegengaan.
Nederland lijkt op een schip dat van de ene dag op de andere in een orkaan is
terechtgekomen. ...
Jarenlang kregen werkloze jongeren zonder tegenprestatie een
uitkering, nu willen wij ze in een kazerne omscholen. Eerst drukten gemeenten
hun voorlichting in het Engels, het Turks en het Arabisch af, vandaag wil men
dat er op straat alleen nog Nederlands wordt gesproken. Eens vervulde religieuze
tolerantie ons met trots, nu moeten moslims hun geloof verantwoorden. Geruime
tijd mocht de politie van alles door de vingers zien, nu droomt menigeen van
zero tolerance.
Met andere woorden: Nederland is de weg kwijt en dat gevoel
beperkt zich niet langer tot een kwetsbaar deel van de bevolking. Het heeft
zowel de middenklasse als de politieke elite in zijn greep.
Onder die omstandigheden is het wellicht vreemd bij een
culturele agenda stil te staan. Alsof we in dit land niet iets beters te doen
hebben! Zijn armoede, terrorisme, klimaatverandering en georganiseerde
criminaliteit niet veel belangrijker?
Om te beginnen moeten we het idee loslaten dat cultuur een
soort luxe is. ... Het lijkt mij intellectueel én politiek veel zinvoller uit te
gaan van een antropologisch cultuurbegrip, waarbij het vooral gaat om de waarden
of betekenissen die door een groot deel van de bevolking worden gedeeld en die
in het alledaagse leven van de burgers een rol spelen. Bekijkt men de culturele
agenda op die manier dan springen twee zaken in het oog.
Ten eerste deden zich de afgelopen decennia ingrijpende
veranderingen voor waardoor Nederland tot de modernste landen van Europa
behoort. Kenmerkend voor deze moderniteit is onder meer dat wij sterk hechten
aan de gelijkwaardigheid van man en vrouw, dat wij grote vrijheid willen bij de
inrichting van ons privéleven, dat we een hekel hebben aan autoritair gedrag,
dat we graag voor onze inspanningen worden beloond (zowel in geld als
anderszins), dat religieuze voorkeuren in het publieke domein geen al te
prominente rol spelen, dat een goede gezondheid zeer belangrijk is, dat we onze
democratische rechtsstaat serieus nemen, dat het individuele geweten bij vragen
van leven en dood een voorname toetssteen is, dat er met de waarheid niet wordt
gesjoemeld en dat we niet onverschillig blijven voor het leed van anderen. Dat
zijn idealen die we in het moderne Nederland hooghouden en waarmee we ons niet
alleen tegen andere delen van de wereld, maar ook tegen ons eigen verleden
afzetten.
... Nu is het een gevaarlijke illusie te menen dat de
toegenomen betekenis van culturele en morele waarden tot een meer harmonieuze
samenleving leidt. Het tegendeel lijkt mij het geval. Juist omdat de
verwachtingen zo hoog gespannen zijn, komen in Nederland nieuwe scheidslijnen
tot ontwikkeling. Er bestaan weliswaar dominante waarden en beginselen, maar
lang niet iedereen is in staat daaraan te voldoen. In feite tekenen zich twee
vormen van segregatie af. Ten eerste doet zich bij de autochtone bevolking een
zekere polarisatie voor. Nederland is nog altijd een klassenmaatschappij, zij
het dat de voornaamste variabele tegenwoordig door opleiding gevormd wordt.
Het contrast tussen hoog- en laagopgeleiden is in vele
levenssferen merkbaar: niet alleen bij de kans op een betaalde baan of bij de
hoogte van het inkomen, maar ook bij de huwelijks-partner die men kiest, de
onderwijskansen van kinderen, het stadsdeel waar men woonachtig is, de wijze
waarop men zijn vrije tijd besteedt, hoe men tegen politiek aankijkt en zelfs in
het aantal levensjaren dat men heeft. Op al deze punten staan mensen met een
hoge opleiding er gemiddeld beter voor. Bovendien zoeken ze bij voorkeur elkaars
gezelschap, zodat het verschil in levensstijl een sociale en ruimtelijke
segregatie tot gevolg heeft. Het feit dat deze verschillen deels aan eigen
inspanningen te danken zijn, zet de sociale cohesie onder druk. In elk geval
spreekt solidariteit tussen burgers die qua levensstijl van elkaar afwijken
allerminst voor zich en in die zin zal meer aandacht voor cultuur de onderlinge
verbondenheid eerder aantasten dan versterken.
Deze ontwikkeling beïnvloedt ook de positie van migranten in
de Nederlandse maatschappij. Wetenschappers en beleidsmakers hebben lange tijd
gedacht dat integratie vanzelf gaat als men de tijd zijn werk laat doen. Reeds
in de 17de eeuw kwamen grote aantallen migranten naar Nederland die eerst
economisch en vervolgens cultureel hun eigen weg vonden.
Toch gaat deze analogie slechts ten dele op, omdat culturele
normen tegenwoordig een meer selectieve rol spelen. Voor de moderne samenleving
geldt veeleer dat de segregatie vanzelf gaat als men de tijd zijn werk laat
doen. Dat blijkt onder meer uit een onderzoek naar de lotgevallen van migranten
in Rotterdam, dat vorig jaar is uitgevoerd. De resultaten daarvan zullen begin
maart in boekvorm gepubliceerd worden en geven aanleiding tot zorgen.
In feite zien we de culturele contrasten langzaam maar zeker
toenemen, niet alleen tussen autochtoon en allochtoon maar ook tussen
allochtonen onderling. ...
Dit alles brengt een etnisering van het alledaagse leven met
zich mee waarbij groepen hun culturele identiteit vooropstellen en de
verstandhouding wordt bemoeilijkt.
Overigens doen autochtonen evengoed daaraan mee, bijvoorbeeld
wanneer ze de verkleuring van de Maasstad aan de kaak stellen en hun rechten als
blanke minderheid verdedigen. Nu is Rotterdam een geval apart, maar ik zou toch
wel de stelling aandurven dat we op weg zijn naar een 'geschifte' maatschappij
waarbij steeds meer groepen zich op hun eigen cultuur of levensstijl
terugtrekken.
Deze processen zijn in termen van leefbaarheid en veiligheid
niet zonder risico. Klachten over leefbaarheid worden vaak met migranten in
verband gebracht en gevoelens van onveiligheid met criminele voorvallen. Maar
dat is meestal niet de kern van de zaak. Uit onderzoek blijkt dat het bij deze
klachten in de eerste plaats om een aantasting van het sociale weefsel gaat. Dat
laat zich illustreren aan de hand van grootstedelijke probleemwijken, waar een
cumulatie van risicofactoren het sociale weefsel ondermijnt.
Voorbeelden van dergelijke factoren zijn een sterke
ruimtelijke mobiliteit (er ontstaan geen duurzame verbindingen), een hoog
percentage arme huishoudens (aangewezen op huizen van lage kwaliteit), etnische
concentratie (waardoor integratie wordt afgeremd), veelvuldig gebruik van drugs
(niet aanspreekbaar op gedrag), groot aantal echtscheidingen (vermindering van
sociale controle) et cetera. Dat zijn allemaal factoren die de banden tussen
mensen aantasten. Hoewel deze processen in probleemwijken extra scherp zijn,
worden ze ook elders in de maatschappij gevoeld. Het Nederlandse publiek klaagt
al geruime tijd over een verharding van het maatschappelijk klimaat. ...
In feite neemt de culturele agenda op lokaal niveau de vorm
aan van drie opgaven. De eerste heeft betrekking op de maatschappelijke
bovenlaag. Deze moet de waarden en beginselen die in de ontwikkeling van het
moderne Nederland vorm kregen veel beter uitleggen, onderhouden en verdedigen
dan de afgelopen decennia. De plaatselijke elite weet heel goed hoeveel sociaal
en cultureel kapitaal er nodig is om kans te hebben in de hedendaagse
maatschappij. Zij houdt er zelf vaak hoge normen op na en hanteert die ook bij
haar oordeel over anderen. In dat opzicht zijn wij behoorlijk hypocriet. Op het
eerste gezicht doen we alsof Nederland een open samenleving is waarin de
vreemdste afwijkingen worden getolereerd maar in feite wordt er permanent op
moreel, sociaal en intellectueel kapitaal geselecteerd. Het zou geen kwaad
kunnen daarover wat eerlijker te zijn en duidelijk te zeggen wat er van
Nederlandse burgers wordt verwacht.
Een tweede opgave raakt de professionals die werken in
diverse sectoren van het publieke leven. Tot voor kort was het gebruikelijk de
spanning tussen ideaal en realiteit op te lossen met een relativering van het
ideaal. Bij leerlingen die het onderwijs te saai vonden, zocht men aansluiting
bij hun leefwereld. Op het overtreden van de verkeersregels werd geantwoord met
gedoogbeleid. Wangedrag van Marokkaanse jongeren werd vanuit hun cultuur
geëxcuseerd. Bij slechte prestaties op het gebied van hulp en zorg verwees men
naar de kosten. En als de treinen niet op tijd reden, kregen herfstbladeren de
schuld.
In feite komen al deze misstanden erop neer dat professionals
hun eigen normen niet serieus nemen. Hetzij doordat ze de gemakkelijkste weg
kiezen en een daling van de kwaliteit voor lief nemen hetzij doordat het
management hen dwong kwantiteit te stellen boven kwaliteit. Op den duur is dat
fataal voor al die groepen uit de bevolking die onvoldoende sociaal, moreel en
intellectueel kapitaal meekrijgen om aan de hoge eisen van de moderne
samenleving te voldoen. Daarom is er slechts één serieuze oplossing. Als de
overheid oprecht meent dat iedereen aan het maatschappelijk verkeer moet kunnen
deelnemen, dan dienen de investeringen omhoog te gaan en moeten de professionals
hun werk weer behoorlijk doen. Gebeurt dat niet dan zal de sociaal-culturele
segregatie voortschrijden met alle problemen op het gebied van leefbaarheid en
veiligheid van dien.
Ten derde moeten we sterker dan voorheen op actieve burgers
inzetten. Burgerschap is de enige remedie tegen segregatie op grond etniciteit
en levensstijl. Voor alle duidelijkheid: ik hang allerminst het droombeeld aan
van Nederland als een homogene gemeenschap. Er zullen in altijd grote
verschillen blijven op economische, politiek en levensbeschouwelijk gebied. Maar
een minimum aan burgerschap lijkt mij wel noodzakelijk. We kunnen de boel niet
bijelkaar houden zonder weet te hebben van de lotsverbondenheid die uit onze
plaats in Europa en de Europese geschiedenis voortvloeit.
Juist een tijd waarin etnische, sociale en culturele
verschillen zo sterk toenemen, vraagt om een ondubbelzinnige keuze voor
democratische procedures in de politiek, voor behoorlijke omgangsvormen op
straat en voor redelijkheid in de openbare meningsvorming. Dat is de eerste
plaats een zaak van individuele burgers maar de overheid zou hen in twee
opzichten kunnen helpen. Ten eerste door het wegnemen van bestuurlijke of
bureaucratische belemmeringen die het idealisme van goedwillende burgers maar al
te vaak kapot maken. Ten tweede door deze burgers een meer actieve rol te laten
spelen in de plaatselijke politiek. ...
Red.: Dit artikel bevat dus diverse Rijnlandse ideeën.
De Volkskrant, 04-03-2006, door René Diekstra, psycholoog
Word een betere burger: Verbind je aan gedragscodes
Hoe worden we burgers met betere omgangsvormen? Voor psycholoog René Diekstra
draait het om contact maken, betrokken raken en vertrouwen bouwen. Hij wil
verantwoordelijk burgerschap stimuleren met lokaal ontwikkelde gedragscodes,
vrijwilligerswerk en onderwijs.
...
Advies 3: Onderwijs goed burgerschap.
De vorming van goede burgers moet een kerntaak zijn van zowel het basisonderwijs
als het voortgezet en hoger onderwijs. Alle onderwijsinstellingen moeten worden
verplicht daar ten minste 5 procent van hun curriculum controleerbaar en
systematisch aan te besteden.
Kinderen en jongeren voorbereiden op actieve betrokkenheid op
de samenleving is niet een taak van één bepaald vak, maar van alle disciplines.
De vorming van goede burgers dient een centraal kenmerk van de schoolcultuur,
een component van zoveel mogelijk vakken alsook een zelfstandig
curriculumonderdeel te zijn.
Het zelfstandige curriculumonderdeel dient zich vooral te
richten op vaardigheden als 1) samen regels afspreken voor de onderlinge omgang
en het onderhouden daarvan; 2) elkaar respectvol aanspreken en respectvol op
kritiek reageren; 3) het niet-gewelddadig en effectief omgaan met conflicten; 4)
de grondrechten en -plichten uit hoofdstuk 1 van de Grondwet kunnen toepassen in
de omgang met anderen, zowel in als buiten de school.
Binnen zoveel mogelijk vakken dienen scholen en opleidingen
van hun leerlingen te verlangen een aantal uren per week vrijwilligerswerk te
doen, waar mogelijk op terreinen die aansluiten bij die vakken. Als kenmerk van
de schoolcultuur dienen scholen uit te dragen dat de vorming van goede burgers
een kerndoel is en in dat kader karakter- of deugdenvorming als competentie van
leerkrachten te verlangen, onder meer door (na- of bij-) scholing.
Verder moeten leerlingen en hun ouders op regelmatige
tijdstippen gedragsrapporten krijgen (zowel wijzend op prosociaal als
antisociaal gedrag). Scholen en opleidingen investeren daarvoor ook in het
vergroten van verbinding met ouders of ouderbetrokkenheid, althans in het basis-
en voortgezet onderwijs, onder andere door ouderbetrokkenheidcontracten,
huisbezoeken en voorlichting over de relatie tussen ouderbetrokkenheid,
leerprestaties en sociale ontwikkeling van kinderen en jongeren.
Ten slotte, zet, tegen deze achtergrond, in op de school als
multifunctioneel centrum voor straat en buurt. Niet alleen een plaats voor
onderwijs aan kinderen en jongeren, maar ook voor tal van andere activiteiten,
evenals voor ontmoetingen en ontwikkeling van ouders en andere volwassenen uit
de omgeving. Haal opbouwwerk en jeugd- en jongerenwerk daar als partners binnen.
Red.: Dit is voor een groot deel een meer concrete
versie van hetgeen gesteld in Rijnlands onderwijsbeleid, inhoud
. In
de rest van het artikel van Dijkstra vinden we nog meer ideeën uit het
Rijnlandmodel terug.
De Volkskrant, 07-06-2006, van verslaggever Douwe Douwes
Achtergrond | Innovatieplatform wijst op belang lager en middelbaar onderwijs
voor innovatiekracht economie
Wijffels levert lange, dure verlanglijst in
Na eindeloze pleidooien voor toponderzoek vraagt het Innovatieplatform nu
aandacht voor het lager en middelbaar onderwijs. ‘Het is de basis voor de
beroepsbevolking.’
... Ging de discussie rond het platform in eerste instantie vooral
over onderzoek op ‘topinstituten’, in het rapport dat gisteren werd
gepubliceerd, ligt de nadruk op het basis- en middelbaar onderwijs. Alle
kinderen die veel kans hebben op een leerachterstand krijgen voorschoolse
educatie, de eisen aan pabo-studenten worden zwaarder en meer gepromoveerden
gaan voor de klas staan, om een paar actiepunten te noemen. ‘In het lager
onderwijs is aanzienlijke ruimte voor verbetering’, zegt Wijffels. ‘Het is de
basis voor de beroepsbevolking en met het oog op de vergrijzing is het nodig dat
iedereen op zijn volle capaciteit kan werken.’
Dat is volgens van Wijffels alleen mogelijk als de
Nederlandse onderwijs- en kennisinfrastructuur wordt gedenivelleerd. De beste
onderwijzers moeten meer salaris krijgen, de beste onderzoekers meer budget en
de beste student hoeft minder collegegeld te betalen. De term ‘differentiatie’
ligt op de lippen van Wijffels en de zijnen bestorven.
Het platform wil dan ook af van het gelijkheidsbeginsel in
het onderwijs. ‘Emancipatie heeft in het onderwijs altijd de vorm aangenomen van
het wegwerken van verschillen’, zegt platformlid Alexander Rinnooy Kan.
‘Die ambitie is doorgeschoten. We moeten een draai maken.
Verschillen in talenten identificeren en dat zien als een kans. Het gaat niet om
de gelijkheid van de uitkomst, maar om de gelijkheid van kansen om je te
ontwikkelen.’
Red.: Hier wordt dus het beleidsvoorstel overgenomen
met betrekking tot de verandering van gelijkmakend onderwijs naar
gelijke-ontwikkelingskansen onderwijs, waarin ook de topleerlingen mogelijkheden
krijgen hun capaciteiten te ontwikkelen
.
Tussendoor: ook het bestaan van iets als deze website zelf wordt door erkend als
iets van belang:
Uit:
De Volkskrant, 15-04-2006, column door H.J. Schoo
Het nut van tegenspraak
... Het is de vraag of dit soort onderzoek [het islam-rapport van de
WRR, red.] wel onder overheidsauspiciën hoort plaats te vinden.
Niemand zou erover zijn gevallen en er zou een opener uitwisseling van
opvattingen mogelijk zijn geweest als dit WRR-rapport een andere afzender had
gehad. Een eigenwijze progressieve denktank bijvoorbeeld, gesponsord door een
excentrieke linkse rijkaard, die zich geheel ongebonden opwerpt als
contra-expertise van de macht.
Helaas bestaan zulke instellingen in Nederland nauwelijks. De
beleidsadvisering is hier maar een klein wereldje, waarin iedereen elkaar kent
en tegenkomt en uiteindelijk altijd de overheid als voedstermoeder heeft. Zonder
overheidsgeld en -opdrachten is weinig mogelijk. Van zo'n systeem gaat
onmiskenbaar een gelijkschakelende werking uit. Het creëert een bedding waarin
mainstream-opvattingen gedijen en houdt outsiders buiten de deur.
Echt debat moet het hebben van de rivaliteit van mens- en
wereldbeelden. Maar in de Nederlandse praktijk krijgt intellectuele diversiteit
nauwelijks institutioneel gestalte. In de Verenigde Staten gaat dat heel anders.
Daar schoten de afgelopen decennia tal van onafhankelijke denktanks uit de
grond, vaak van neoconservatieve snit, die buiten overheid en universiteit om
grote invloed konden krijgen op de beleidsagenda. ...
Red.: Ach, deze website zal de honneurs voorlopig maar
waarnemen als die eigenwijze progressieve denktank, zij het niet gesponsord door
een excentrieke rijkaard.
De Volkskrant, 09-11-2006, door Paul de Beer, Jelle van der Meer en
Pieter Pekelharing
Een pleidooi voor een nieuw gelijkheidsideaal
Te veel wordt bij het streven naar gelijkheid gelet op de uitkomsten. Beter is
het naar de gelijkheid van individuele kansen te kijken, vinden Paul de Beer
c.s.
Tussentitels: Grote ongelijkheid heeft ongewenste gevolgen
Succes en falen heb je nooit helemaal zelf in de hand
In 2003 kondigde beginnend premier Balkenende aan dat ‘de gelijkheidsdeken die
nu nog over onze kennissamenleving ligt, flink mag worden opgeschud’. In
hetzelfde jaar liet Wouter Bos in een lezing weten dat de ‘gelijkheid een stap
terug moet doen’. Op zijn beurt vond ook Mark Rutte dat ‘Nederland die
gelijkheidsdeken moet afgooien’. Als huisvrouwen bevangen door de
voorjaarsschoonmaak zo trekken de leiders van de drie grote partijen eensgezind
ten strijde tegen ‘de gelijkheid’. ...
Maar hierboven beschreven ongelijkheden zijn geen voorwerp
meer van overheidszorg – tenzij zij het gevolg zijn van discriminatie en
uitsluiting. Boven het minimum gelden individuele keuzevrijheid en eigen
verantwoordelijkheid als verdelingsprincipes: beloning naar prestatie,
waardering op basis van verdienste, voorzieningen naar eigen keuze.
Deze verandering in het gelijkheidsdenken is terecht voor
zover zij een aantal eenzijdigheden in het ‘oude’ gelijkheidsdenken corrigeert.
Gelijkheid werd soms te zeer als doel op zich gezien, verschil werd te
gemakkelijk gelijkgesteld met (ongewenste) ‘achterstand’ en er was te weinig
aandacht voor eigen verantwoordelijkheid. We dreigen nu naar het andere uiterste
door te slaan. Allereerst worden verschillen louter voorgespiegeld als het
resultaat van individuele keuzen en eigen verdienste en dus als een eigen
verantwoordelijkheid. Succes en falen heeft ieder tegenwoordig uitsluitend aan
zich zelf te danken; daarvoor dien je dan ook beloond of gestraft te worden.
Wie even nadenkt, realiseert zich hoe absurd dit is, want
uitkomsten zijn altijd het resultaat van een combinatie van eigen keuzen en van
de omstandigheden waaronder je die keuzen maakt. De talenten waarover je
beschikt zijn niet je eigen verdienste, en de mate waarin je ze verder
ontwikkelt, is voor een groot deel afhankelijk van je sociaal-economische en
culturele omgeving.
Een tweede bezwaar is dat grote ongelijkheden ook boven een
gegarandeerd minimumniveau ongewenste effecten hebben. Een al te grote kloof
tussen top en minimum leidt tot stigmatisering en tot grote machtsverschillen.
Bovendien heeft grote ongelijkheid op het ene terrein ongewenste gevolgen op
andere terreinen: lager opgeleiden en lagere inkomensgroepen leven jaren korter
dan hoog opgeleiden en hogere inkomensgroepen, zijn vaker slachtoffer van
criminaliteit en hebben minder politieke invloed.
Een derde kritiekpunt is dat voorstanders van grotere
ongelijkheid veel te gemakkelijk aannemen dat ongelijkheid ook ten goede komt
aan de minst bevoorrechten. Zo zouden grotere inkomensverschillen een gezonde
economische ontwikkeling bevorderen en daardoor uiteindelijk ook in het voordeel
zijn van de armsten. Maar hoewel de inkomensverschillen de afgelopen kwart- eeuw
aanzienlijk zijn toegenomen, is de koopkracht van het sociaal minimum in
Nederland anno 2006 nog altijd lager dan in 1979.
Wij pleiten daarom voor een nieuw gelijkheidsideaal. Het
gelijkheidsstreven heeft allerminst afgedaan, maar moet wel worden aangepast aan
de eisen des tijds. Het moet worden verfijnd en beter toegesneden op de huidige
omstandigheden. Het moet de kritiek op het oude gelijkheidsdenken serieus nemen,
maar ervoor waken het kind met het badwater weg te gooien.
Inspiratie hiervoor biedt de Indiase Nobelprijswinnaar
Amartya Sen, die stelt dat we niet naar gelijke uitkomsten, maar naar gelijke
‘mogelijkheden’ moeten streven. Opvoeding, opleidingen en maatschappelijke
instituties (gezondheidszorg, sociale zekerheid, veiligheid, et cetera.) moeten
zo worden ingericht dat het voor iedereen daadwerkelijk mogelijk wordt dezelfde
uitkomsten van persoonlijk welbevinden te realiseren. Op welke wijze mensen van
deze mogelijkheden gebruikmaken, is aan hen.
Er is niets tegen verschillen, als ze maar tegen een
achtergrond van gelijke mogelijkheden ontstaan. Het garanderen van een
minimumniveau is daarvoor een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde.
Als de (inkomens)verschillen boven het minimumniveau een exorbitante
uitvergroting zijn van de normale verschillen in vaardigheden en intelligentie
tussen mensen, dan hebben die verschillen meer met machtsongelijkheid dan met
individuele inspanningen en prestaties te maken. ...
Concreet ... dat we speciale beurzen introduceren voor
getalenteerde studenten uit kansarme milieus, dat we de topinkomens eindelijk
aanpakken met een progressieve inkomstenbelasting, dat we, in plaats van
ongezond gedrag te bestraffen, er voor zorgen dat kinderen die het hoogste
risico lopen op school gezond voedsel en voldoende beweging krijgen. Om dezelfde
reden zou er meer preventieve gezondheidszorg moeten komen gericht op
risicogroepen. En we doen er goed aan het vmbo-diploma te herwaarderen.
Streven naar gelijkheid is niet hetzelfde als streven naar
eenheidsworst of grijze middelmaat en valt niet samen met een verstikkende
gelijkheidsdeken. Streven naar gelijkheid betekent dat wij en onze politici
geregeld nagaan of iedereen daadwerkelijk gelijke mogelijkheden heeft om zich te
ontplooien en te ontwikkelen. Als onze politici die zorg passé vinden en menen
aan hun verplichtingen voldaan te hebben door een sober minimum te garanderen,
is er iets grondig mis. We wensen het beeld te corrigeren dat Nederland alleen
een toekomst heeft met ‘toptalent’. We juichen ‘eigen verantwoordelijkheid’ toe
mits zij gepaard gaat met maatschappelijke verantwoordelijkheid; we juichen
‘eigen succes’ toe mits ook anderen dezelfde mogelijkheid op succes hebben. Een
dergelijk fatsoenlijk en op moderne omstandigheden toegesneden
gelijkheidsstreven zou centraal moeten staan in het regeerakkoord van het
volgende kabinet.
Red.: Het volgende artikel is naar aanleiding van de
nieuwe CDA-PvdA-CU regering, waarvan het programma ook in hoge mate beïnvloed is
door de enorme winst van de SP, van 9 naar 24 zetels, en dus de dingen waar de
SP voor staat - een aanzienlijk aantal daarvan komen overeen met die van deze
website:
Uit: De Volkskrant, 17-02-2007, door Peter Giesen en Philippe Remarque
Wachten op het wij-tijdperk
Het CDA en de PvdA hebben elkaar gevonden, niet alleen op punten maar vooral in
het gevoel dat het ik-tijdperk, eind jaren zeventig beschreven door John Jansen
van Galen, voorbij is. ‘Vrijheid blijheid werkt in probleemwijken niet.’
Tussentitel: In de jaren zestig en zeventig schoot het aantal misdrijven
omhoog
Tijdens een van de besloten onderhandelingen over het regeerakkoord bleken
Wouter Bos en Jan Peter Balkenende niet tevreden met de voorgestelde inleiding.
Ze gaven ieder een denker uit eigen huis de opdracht een betere tekst te
schrijven. Bij het CDA was dat de gereformeerde jurist Piet Hein Donner, bij de
PvdA de vrijzinnige geneticus Ronald Plasterk. Zulke verschillende karakters en
opvattingen, dat moest wel fout gaan. Maar wat bleek tot ieders verbazing? De
teksten waren vrijwel identiek.
Het resultaat kennen we: een gloedvol betoog voor ‘een
samenleving waar oog is voor elkaar (…) waarin de overheid duidelijke grenzen
stelt aan wat wel en wat niet kan’. Met mij gaat het goed, maar met de
samenleving minder, citeren de auteurs een door het Sociaal en Cultureel
Planbureau geconstateerd gevoel van bezorgdheid bij veel burgers. ‘Groot is de
behoefte aan houvast, geborgenheid en een herkenbare eigen identiteit’.
‘De verbanden die in de vorige eeuw burgers met elkaar
verbonden, doen dat nu veel minder. Denk aan de saamhorigheid en de
lotsverbondenheid van de wederopbouw na Tweede Wereldoorlog’, mijmert de tekst
nostalgisch.
... Maar de PvdA? Die kwam toch altijd op voor individuele
vrijheden, voor bescherming van de privacy tegen de staat? Was het niet onder de
Paarse kabinetten van Wim Kok dat de burger vooral als calculerende consument
werd gezien, voor wie zo veel mogelijk keuzevrijheid en marktwerking moest
worden georganiseerd?
Die PvdA bestaat niet meer, zegt Wouter Bos. De partij heeft
‘de bocht gemaakt’. Zij probeert nu, in overeenstemming met de tijdgeest, te
vinden wat mensen verbindt, en is niet afkerig van enig overheidspaternalisme.
... ‘Het verheffen van de onderklasse is een oude
socialistische traditie. Ik grijp daar op terug’, zegt Jeroen Dijsselbloem.
Staf Depla kan uiteenzetten hoe in de aanpak van de
probleemwijken ‘het verheffingsideaal weer actueel is geworden’.
Bij Hans Spekman hangt een vaandel van de SDAP-afdeling
Zevenhuizen aan de muur, die nog is opgericht door zijn grootvader. Hij
herinnert aan de Blauwe Knoop, een socialistische vereniging die de strijd
aanbond met het drankmisbruik onder arbeiders.
De ex-wethouder uit Utrecht spreekt eenvoudigweg over ‘mensen
die deugen’ en ‘mensen die niet deugen.’ De omslag kwam bij hem tien jaar
geleden, toen hij als bewoner van de Utrechtse Betonwijk aan den lijve ondervond
wat er gebeurt als de tweede groep de overhand krijgt. ‘Dat vernietigt een stad,
als iedereen van goede wil zich terugtrekt in zijn huiskamer. De burgers moeten
juist weer meedoen, de handen uit de mouwen steken. Sommigen vinden dat
betutteling, ik vind het de enige manier van samenleven.’
De overheid moet harde grenzen stellen als iemand weigert mee
te doen, vindt Spekman. Vrijheid-blijheid is fijn voor mensen in Blaricum. In de
probleemwijken werkt het niet.
‘Mensen die neerbuigend doen over normen en waarden, zitten
er zelf meestal heel goed in. Hun kinderen komen niet in de problemen’, zegt
Dijsselbloem. ‘Dan kun je heel makkelijk zeggen: geen betutteling. Maar
Antilliaanse tienermoeders kunnen het echt niet alleen, die hebben zelfs hulp
nodig bij het op tijd opstaan.’
Depla: ‘Op sommige plekken moet de overheid voorgaan en
terrein terugveroveren, achter de voordeuren durven gaan. Wat we tot nu toe doen
is geen vrijheid, maar afzijdigheid. We doen alsof we de mensen vrij laten, maar
laten ze gewoon in de shit zitten.’ ...
Socioloog Gerrit Jansen beschreef in De straat hoe een Utrechts
arbeidersstraatje ophield met het organiseren van het jaarlijkse grootse
straatfeest. Toen de welvaart toenam, vluchtten veel bewoners naar de camping,
waar zij zelf konden uitmaken met wie zij gezellig wilden doen. Burgers
ontworstelden zich aan de collectieve druk, zodra zij de kans kregen.
Aan het einde van de jaren zeventig beschreef de journalist
John Jansen van Galen in zijn beroemde boek Het Ik-Tijdperk, hoe
Nederland koortsachtig op zoek was naar zijn ware ‘ik’. Zijn voorbeelden
ontleende hij vooral aan de alternatieve beweging, waar het ‘ik’ gezocht werd
door groepsseks, politiek gemotiveerde damesliefde of psychotherapie. ‘Het is
voor mij een stuk bevrijding geweest, zo ongelooflijk diepgaand’, vertelde Ron
over zijn groepsseks-ervaringen, ‘zo ontspannend dat ik haast niet meer uit die
ontspanning losraak’. En Jacoba: ‘Ik ben nu als het ware in mijn lijf
geschoten.’
In de decennia die daarop volgden, druppelde de seksuele
revolutie door naar onderkant van de samenleving, waar zij een rauwer karakter
aannam. Toen Dijsselbloem zich verdiepte in de groepsverkrachtingen in
Rotterdam, hoorde hij van jeugdwerkers dat jonge allochtonen gewoon de rapclips
vol ‘pimps’ en gewillige meisjes naspelen. Hij waagde het de strijd aan te
binden met MTV. Oud-PvdA-coryfee Hedy d’Ancona had kritiek. ‘Ze verdenkt mij
ervan de seksuele revolutie te willen terugdraaien. Ze denkt dat ik tegen bloot
op de tv ben’, lacht Dijsselbloem. ‘Integendeel.’
De zwakkeren in de samenleving, vinden de Kamerleden, hebben
uiteindelijk te lijden gehad onder de libertaire aanpak, die nog onder Paars
dominant was. Het is dezelfde conclusie die de Britse psychiater Dalrymple trekt
in zijn pamfletten. In de Nederlandse boekhandels liggen die in hoge stapels
opgetast. Dalrymple, die jaren met patiënten uit de Britse onderklasse heeft
gewerkt, verwijt de progressieve intellectuelen verraad aan deze mensen. De
bevrijding van normen en waarden uit de jaren zestig en zeventig was prettig
voor de elite, maar werkt verwoestend in de onderklasse, omdat niemand daar nog
zijn verantwoordelijkheid neemt.
De PvdA’ers vinden Dalrymple te rabiaat, maar zien in zijn
populaire boeken ‘pijnlijke punten die de sociaal-democratie zich aan mag
trekken’. En er is een parallel met de felle onderwijsdiscussie: juist de
zwakkere leerlingen hebben te lijden onder de vrijheid die de bijna-afschaffing
van het klassikale onderwijs bracht.
... ‘Een samenleving die zo versplinterd is dat mensen zich
alleen om zichzelf bekommeren, of hoogstens het eigen gezin, levert
kwetsbaarheden op. Een nog verdergaande individualisering zou ik niet goed
vinden’, zegt Dijsselbloem.
Spekman ondervond het in Utrecht in de praktijk: ‘Juist met
het groter wordende wereld bestaat er behoefte aan kleine kern, gehechtheid aan
de straat, de buurt, dat past bij deze tijd.’ Volgens Spekman neemt het aantal
buurtfeesten en straatfeesten enorm toe in heel Nederland.
De sociaal-democraten passen zich aan de zorgen van de samenleving aan, denken
ze: ‘We sluiten vrij letterlijk aan bij onderzoeken die zijn gedaan, zoals
21minuten.nl , SCP, Motivaction. We nemen dat soort zorgen serieus’, zegt
partij-ideoloog Paul Kalma, die jaren lang de Wiardi Beckmanstichting leidde en
nu ook in de Kamer zit. Hij twijfelde al vroeg aan een te libertaire opstelling
van de PvdA. Maar nu waarschuwt hij wel: ‘Gemeenschappen kunnen soms akelig
benauwd zijn, dat moeten we niet uit het oog verliezen.’ Kalma is blij dat de
maatschappelijke stage voor scholieren, die hij overigens toejuicht, in het
regeerakkoord niet zonder meer verplicht wordt gesteld. Depla: ‘Het is naïef te
denken dat de jaren vijftig terug kunnen keren. Dat pikken de mensen niet meer.’
Bij veel mensen bestond het besef dat de culturele bevrijding
van de jaren zestig haar schaduwzijden kende overigens al veel langer. De
vrijheid ging ten koste van de veiligheid. In de jaren zestig en zeventig schoot
het aantal geregistreerde misdrijven omhoog, van 1.200 per duizend inwoners in
1965 naar 7.500 per honderdduizend inwoners in 1980. Sindsdien vlakte de groei
van de criminaliteit af: in 2000 werden per honderdduizend inwoners 8.000
misdrijven geregistreerd.
Veel gewone burgers maakten zich zorgen. In 1970 vond 39
procent van de Nederlanders dat de moraal achteruit holde, in 1980 was dat
gestegen tot 60 procent, volgens cijfers van het SCP. De libertaire voorhoede
wilde haar feestje echter niet laten bederven. Bedenkingen over de nieuwe
vrijheid werden steevast beantwoord met de vraag: wil je soms terug naar de
jaren vijftig? Die voorhoede bestond overigens niet alleen uit progressieve
hemelbestormers. Ook de liberalen dachten er zo over, getuige de slogan ‘Gewoon
jezelf zijn’, waarmee Ed Nijpels in 1982 de verkiezingen won.
Net als het christendom zag de oude sociaal-democratie het
‘ik’ als een beest dat slechts door een krachtig ‘wij’ kon worden ingetoomd. De
bevrijders van de jaren zestig zagen het ‘wij’ daarentegen als een verstikkende
hinderpaal voor de ontdekking van het ware ‘ik’. Hoewel niemand alle verworven
vrijheden wil terugdraaien, klinkt een opmerkelijke echo van de vroegere
opvatting door in de filosofie waarmee de moderne sociaal-democraat Dijsselbloem
zijn verzet tegen de pooierclips op MTV onderbouwt: ‘Beschaving is de discipline
om individuele behoeftenbevrediging uit te stellen en onder controle te houden.
Als mensen alleen leven volgens het motto ‘I want it all and I want it now’,
valt het onderscheid met het dierlijke weg.’
Red.: Uit dit artikel zijn wat stukken gehaald, maar
dat is alleen om het wat in te korten - de rest van de inhoud staat op dezelfde
manier volledig in de lijn van de Rijnlandse visie. Dat wil natuurlijk niet
zeggen dat dit er in de praktijk ook van komt, dat wil zeggen, in de mate waarin
het hier verwoord wordt - bij de PvdA is het vlees in dit soort zaken altijd
heel zwak geweest. Maar alleen al de woorden zijn een enorme vooruitgang.
Uit: De Volkskrant, 14-03-2007, door Ferd Crone, lid van de PvdA-fractie
in de Tweede Kamer
Overheidsbedrijf vormt publieke goudmijn
Minister Bos kan de lijn van privatisering van staatsbedrijven loslaten en deze
bedrijven omzetten in sociale vennootschappen, zo betoogt Ferd Crone.
Oud-minister Zalm wilde als ware liberaal principieel alle overheidsbedrijven
privatiseren. De nieuwe coalitie biedt ruimte voor een scherpe beleidswijziging.
Overheidsbedrijven hoeven niet altijd te worden geprivatiseerd maar kunnen
worden omgebouwd tot sociale vennootschappen, zoals de PvdA die al jaren
voorstaat. ...
In het laatste Jaarverslag Staatsdeelnemingen staan de
overheidsbedrijven te boek voor 24 miljard euro. De werkelijke waarde is meestal
veel hoger dan de boekwaarde. Voorzichtig geschat, kan kan gesteld worden dat de
staatsdeelnemingen tenminste 30 miljard euro waard zijn. De lokale overheden
bezitten met vervoers-, water- en energiebedrijven nog eens enkele tientallen
miljarden.
En dan zwijg ik nog over de tientallen miljarden die
vastliggen in woningcorporaties, in de zorg en in het onderwijs, die met
publieke middelen en wettelijke bescherming zijn opgebracht, maar zich daar
steeds meer aan onttrekken.
Kortom, Wouter Bos zit op een goudmijn, die vergelijkbaar is
met de nationale gasvoorraden. Daar gebeurt echter te weinig mee. De meeste
overheidsbedrijven zijn conservatief gefinancierd en hebben in verhouding veel
eigen vermogen ten opzichte van het vreemd vermogen. Een dergelijke hoge
solvabiliteit is overbodig omdat juist de status van overheidsbedrijf een hogere
kredietwaardigheid oplevert.
Er zit dus eigenlijk te veel dood kapitaal in de
overheidsbedrijven dat er kan worden uitgehaald. Daarmee kan veel geld worden
gegenereerd voor het publieke belang. Oud-minister Zalm wilde alleen al bij
Schiphol en de Bank Nederlandse Gemeenten 2 miljard euro weghalen door een extra
winstuitkering (superdividend). Die lijn doortrekkend, kunnen overheidsaandelen
ter waarde van 30 miljard euro zeker 5 à 10 miljard euro superdividend
opleveren.
Dat was de lijn van Zalm: privatiseren en winsten afromen. Ik
kies voor een andere lijn en zou allereerst de publieke zeggenschap willen
herstellen en inzetten voor maatschappelijke investeringen. Zo kan geld uit de
energiebedrijven worden ingezet voor duurzame energie, van de NS in beter
openbaar vervoer en van de Westerscheldetunnel in de Sluiskiltunnel. Gelden uit
Schiphol kunnen kunnen worden besteed aan de gebiedsontwikkeling en ontsluiting
van de Noordvleugel.
Belangrijk is wel dat er een mentaliteitsverandering komt bij
de directies van de overheidsbedrijven: zij moeten accepteren dat de financiële
middelen die ze beheren niet van henzelf zijn, maar dat het in de eerste plaats
publieke middelen zijn. Nu storten ze zich maar al te vaak in commerciële
(internationale) markten, wat concurrentievervalsing met publiek geld kan zijn
en geld wegzuigt bij publieke doelen. Maar managers vinden het spannend en het
geeft ze een argument voor hogere, namelijk zogenaamd marktconforme, beloningen.
Om de nationale goudmijn te kunnen delven, is wel actief
aandeelhouderschap nodig. Zalm weigerde principieel zijn aandeelhouderschap in
te zetten voor maatschappelijke sturing, en gaf op die manier managers vaak
carte blanche. Sterker nog: hij droeg eraan bij dat de overheid in eigen
bedrijven minder invloed heeft dan private aandeelhouders in hun eigen bedrijven
hebben via de aandeelhoudersvergadering! ...
Echt actief aandeelhouderschap betekent dat de publieke
belangen als doelstellingen worden vastgelegd in de statuten, die de ‘grondwet’
van de overheidsvennootschap zijn. Zo valt het publieke belang samen met het
‘belang van de vennootschap’, die aldus een sociale vennootschap wordt.
De raad van commissarissen moet zijn toezicht in dienst van
het publieke belang stellen en de raad van bestuur legt periodiek een
strategienota voor ter instemming aan de overheidsaandeelhouder (kabinet en
parlement), zodat discussie mogelijk is over het te voeren beleid. Wat betreft
de beloning: variabele beloning en bonussen zijn afhankelijk van het behalen van
publieke doelstellingen, niet van puur financieel rendement. De nieuwe minister
van Financiën kan aan de slag!
Red.: Ook dit kan slechts uitgevoerd worden na een
veel bredere maatschappelijke verandering.
Het volgende is tevens één van de struikelblokken aan linkse
zijde - een struikelblok op het pad der vooruitgang in het algemeen:
Uit:
De Volkskrant, 23-05-2007, door Sander Bussink, jurist, lid van het
Landelijk Netwerk Kritische Ouders en broer van Mark, een vroegere-cliënt van
Sherpa
Weg met gelijkheid die fout uitpakt
In Zembla van 20 mei jongstleden was een ontluisterend beeld te zien van
de ontsporingen in de gehandicaptenzorg, veroorzaakt door het dwangmatig
doorzetten van de vermaatschappelijking van verstandelijk gehandicapten.
Ook de instelling voor gehandicaptenzorg Sherpa te Baarn is
daarvan een treffend voorbeeld. Na zes jaar ideologisch integratiebeleid, staat
zij sinds juni 2006 onder verscherpt toezicht van de Inspectie.
Het beleid dat de ideologie boven de mens stelt, riep vanaf
het begin weerstand op bij de gehandicapten en hun vertegenwoordigers. Toch
lappen sommige zorgbestuurders ongehinderd de inspraakrechten aan hun laars.
Soms worden voorzieningen bij een instelling al gesloopt voordat de plannen met
de gehandicapten, hun vertegenwoordigers en de cliëntenraad besproken zijn....
Door het gebrek aan werkelijke inspraak en invloed, is de
keuzevrijheid een wassen neus geworden. De verstandelijk gehandicapte is de dupe
van een ideologie die haar machtspositie misbruikt en zo het door haar geleende
gelijkheidsideaal juist met voeten treedt. Dit beleid maakt slachtoffers. Of het
nu gaat om de in de wijk vereenzaamde gehandicapte is of de gehandicapte die
specialistische zorg moet ontberen omdat de instelling oplegt dat hij gewoon
naar de huisarts moet. ...
Red.: Voor een uitgebreidere beschrijving van dit
proces, zie hier
.
Volkskrant website, 24-05-2007, Kenniscafécolumn
door Jelle Reumer
Het Nieuwe Leren is oud
Het Nieuwe Leren is helemaal niet nieuw. Kinderen in de oude steentijd maakten
al zelf uit wat ze leerden en wanneer. Het échte Nieuwe Leren is regulier
onderwijs door bevoegde leraren. Dat moet maar weer worden ingevoerd. Aldus
zoogdierpaleontoloog en schrijver Jelle Reumer maandag bij de opening van het
Kenniscafé over Het Nieuwe Leren.
Vorige week dinsdag constateerde de Onderwijsinspectie dat vernieuwingen in het
taal- en rekenonderwijs ten koste gaan van basisvaardigheden bij leerlingen op
de basisschool. Er werd uitgelegd dat de leerlingen slechtere prestaties leveren
bij typische vaardigheden als optellen, aftrekken en met spelling en grammatica.
Dat komt doordat de aandacht tegenwoordig meer uitgaat naar spreekvaardigheid,
naar het kunnen lezen en naar het getalsbegrip. Tot zover deze constatering.
Nou, daar staan we dan. De moderne leerling schrijft dus
probleemloos ‘ik word’ met ‘dt’ en ‘het is gebeurd’ met een ‘t’ - voorzover ze
er al niet ‘watskeburt’ van maken. En volgens de diepere roerselen achter de
onderwijsvernieuwingen is dat allemaal niet erg zolang de kinderen het maar in
de goede sociale context en liefst in de maat van een ‘rap’ uit hun mond weten
te krijgen.
Als je het mij vraagt is alle ellende begonnen met de
Mammoetwet – een naam die bij mij als paleontoloog dagelijks zielepijn
veroorzaakt – en de bijna gelijktijdige afschaffing van de onderwijzer op de
lagere school. Deze werd ineens een leraar Basisonderwijs. Zij is dat nu ook
niet meer, zij is nu een IB’er binnen een zorgteam. IB’er staat voor interne
begeleider. Het zal dus binnenkort wel ‘pedagogisch internist’ gaan heten in het
kader van de permanente verbale functie-inflatie. Die inflatie, overigens, komt
voort uit het droevige gegeven dat je de mensen óf meer salaris kunt geven, óf
meer status met een nieuwe titel. Meer salaris geven kost geld, een chiquere
titel kost alleen maar een nieuw woord in de jaarlijkse schoolgids. In een land
van kruideniers en ijdeltuiten is die keuze snel gemaakt.
Maar goed, zelf heb ik ooit nog lager onderwijs genoten dat
werd gegeven door een onderwijzer die wij met ‘meester’ aanspraken en die met
een stropdas voor de klas stond. Ik denk dat hij überhaupt geen voornaam had,
omdat het bezit daarvan even nutteloos was als de aanwezigheid van de
verstandskies of het staartbeentje. Meester Koning – zo heette hij – stampte er
bij ons het kofschip in, ramde de tafels van 1 tot en met 12 als een mantra in
ons kleine brein, 1600 slag bij Nieuwpoort en 1648 vrede van Münster, maar ja,
of hij ons veel heeft bijgebracht op het gebied van openbare spreekvaardigheid,
probleemgestuurde gedragsbeïnvloeding of competentiegerichte assertiviteit valt
te betwijfelen. Ik kan het me niet herinneren. U begrijpt: volgens de goeroes
van Het Nieuwe Leren móeten wij wel deerniswekkend sociaal wrakhout zijn
geworden.
Alles moet dus anders. Niet het vak centraal, maar de wensen
en de luimen van de leerling. Gewapend met flesjes frisdrank en mobiele
telefoons nemen ze ongeïnteresseerd maar wel heel cool deel aan de
groepsprocessen en de teamopdrachtjes. Hun toegenomen mondigheid uit zich in de
onvermijdelijke ‘waarom’-vragen: ‘Waarom moet ik rechtzitten? Ik kan toch ook
scheef zitten?’
Dat klopt, de leerling kan ook scheef zitten, sterker nog, de
leerling mág ook scheef zitten, want de leerling is nu een consument, een
afnemer van het op de leermarkt hapklaar aangeboden onderwijsproduct, en les 1
van ieder marketingboek zegt dat de klant koning is. Bij de middenstand is die
wijsheid trouwens merkbaar op z’n retour, maar in onderwijsland herontdekt. De
leerling is de baas, en zijn primaire aandriften, gestuurd door de basale
parameters luiheid, gemakzucht, korte-termijn-eigenbelang en puberteit, dienen
te worden bevredigd. Het gaat in het beste geval om zelfontplooiing, maar veel
liever nog om het stimuleren van de leukheid. Als het maar leuk is voor de kids!
En het is leuk. Het begon destijds al leuk te worden in het
begin van de jaren 1970, met het anti-autoritaire onderwijs, waarbij in
tweedehands Afgaanse bontjasjes gehulde kinderen van in communeverband blowende
langharige ouders op school leerden dat ze zich niet moesten laten onderdrukken.
En het eindigt bij het Iederwijs, dat er van uitgaat dat ieder kind zelf wel kan
bepalen wanneer hij zin heeft om iets aan differentiaalvergelijkingen te doen.
Zelden dus, maar het is wel véél leuker dan elke dag die tafels van 1 tot en met
12. En veel minder onderdrukkend.
Ik wil even naar het echte begin, met uw welnemen, zonder dat
ik de indruk wil wekken dat ik u iets ga uitleggen, want dat lijkt zo
onderwijzerig en het moet vanavond wel leuk blijven. Ooit leefden we als vroege
naakte oermensen op de savannes van Afrika. Generatie op generatie. Er waren
destijds voor de oerkinderen geen oerscholen, dus iedereen leerde maar wat.
Behalve de verplichte vakken probleemgestuurd vuursteenhakken en
competentiegericht olifanten villen waren er dus ook geen contacturen
ingeroosterd. De oerkinderen konden naar eigen behoefte de tijd doorbrengen en
daarmee was dus een paleolithische soort Nieuwe Leren ontstaan. Het Nieuwe Leren
is dus helemaal niet ‘nieuw’, het is nog ouder dan het oude pré-mammoetwet
onderwijs; het is werkelijk oud, zo oud als de mammoet. Het echte Nieuwe Leren
is dus de HBS, de ambachtschool, de huishoudschool, de ULO, met leraren die er
de juiste bevoegdheid voor hebben. Dát Nieuwe Leren moet maar weer worden
ingevoerd.
Oeps, denkt u, dat kost geld! Niets is minder waar, let maar
op. We schaffen drie dingen af en bekostigen met de opbrengst daarvan de
herinvoering van de HBS (et cetera).
Ten eerste gaat het marktdenken overboord. De
onderwijsconsument wordt weer leerling, de contacturenspecialist en de IB’er
worden weer leraar en onderwijzer, en de marketingstrategen gaan gewoon iets
nuttigs doen voor de maatschappij. Om te beginnen het verwijderen van de
tienduizenden A0 posters die je op iedere straathoek rond lantaarnpalen ziet
bevestigd om mega-scholen te promoten. Op hun verdere taken kom ik zo terug.
Ten tweede schaffen we de postkamer van het Ministerie van
OCW af, gooien hun kopieerapparaten en de frankeermachines in het water van de
Haagse Laakhaven en besparen daarmee behalve véél papier ook duizenden
onderwijscirculaires. De schrijvers daarvan volgen de marketingstrategen van
zoëven in hun boetetocht.
Ten derde elimineren we de bureaucratische waterhoofden die
iedere moderne mega-school tegenwoordig besturen; en de topmanagers, de
middle-managers en de management trainees die daar werken krijgen allemaal TBS:
Ter Beschikking aan de School.
In het kader van die TBS-maatregel wordt de ontslagen
managers, de nutteloos geworden marketingstrategen en de voormalige
beleidsmedewerkers bevolen jaarlijks 1250 contacturen te draaien: ze moeten met
de klas gaan zinsontleden, tafels van vermenigvuldiging laten opdreunen,
jaartallen laten stampen. Ze moeten datgene doen wat ze nooit wilden omdat ze
het niet leuk vonden: lesgeven.
En bij het eerste onbegeleide proefverlof mogen ze naar huis
met een leuke strafwerkopdracht: 1000 keer opschrijven: ‘Had ik maar
rechtgezeten en een vak geleerd’.
Uit: De Volkskrant, 16-06-2007, van verslaggeefster Anja Sligter
‘Kind moet vrijheid terugverdienen’
Volgens de (oud-)directeur en prominent VVD’er leven tieners in een wereld vol
korte lontjes.
... Scheidend directeur Hans Nieukerke van de Hoenderloo Groep – groot in grijs
pak – omhelst een jongere die speciaal voor hem een rap maakte. ...
Vijfhonderd ontspoorde jongeren uit de grote steden worden
opgevangen op de ‘prikkelarme’ Veluwe; in Hoenderloo en Deelen in leefgroepen en
gezinsgroepen. Dertig jaar gaf Nieukerke er leiding.
Jongens die vatbaar zijn voor de hiërarchie in een groep,
(‘groepsgevoelige’ jongens) worden heropgevoed op de Glen Mills School
(onderdeel van de Hoenderloo Groep), meiden die ten prooi zijn gevallen aan
loverboys worden naar India gestuurd, de vijf kinderen van een Amsterdamse
stadsnomade zijn samen over de grens ondergebracht en een Roma-gezin met acht
kinderen is in zijn geheel opgenomen. Nieukerkes nieuwste project is de opvang
van verslaafde 12- en 13-jarigen.
Drugs, drank, agressie, dat zijn de problemen waarmee de
jongeren veel meer dan vroeger te maken hebben, analyseert Nieukerke. ‘We leven
in een ruige wereld met veel korte lontjes.’
De grootste opdracht voor zijn medewerkers is het vertrouwen
van de jongeren in volwassenen te herstellen. Alleen zij die zich nog kunnen
hechten, komen in gezinshuizen. Anderen leven in groepen.
... ‘Het gaat om de eigen verantwoordelijkheid. Kinderen verdienen
hier in een strak programma hun vrijheid terug met goed gedrag. het blijkt dat
ze zich prima maatschappelijk geaccepteerd kunnen gedragen. Met het gros gaat
het hierna goed. Ik geloof eindeloos in de kracht van mensen.’ ...
Red.: Let op de clou-woorden: "wereld vol korte lontjes",
"vatbaar zijn voor de hiërarchie in een groep, (‘groepsgevoelige’ jongens)",
"eigen verantwoordelijkheid", "verdienen hier in een strak programma hun
vrijheid terug met goed gedrag". En vooral: "opgevangen op de ‘prikkelarme’
Veluwe". Precies het programma van deze website.
Veel van dit soort ellende wordt voorkomen door aanpassingen
van het onderwijs. Of betere: door de aanpassingen van de laatste veertig jaar
grotendeels terug te draaien:
De Volkskrant, 21-06-2007, van correspondent Gert-Jan van Teeffelen
Dankzij filosofieles op de lagere school kunnen kinderen helderder denken en
worden toleranter
Schotland kweekt kleine wijsneuzen
Sinds 2001 krijgen Schotse kinderen op de lagere school les in filosofie. En wat
blijkt? Hun IQ gaat blijvend omhoog.
‘Wie wil deze meneer iets vertellen over de filosofieles?’, vraagt de juf aan
een klas van St. John’s Primary School, een openbare lagere school in het
Schotse plaatsje Alloa. ‘Ikke!’, en er schieten vijftien handen omhoog.
‘Vooruit, allemaal dan, maar wel rustig graag.’
‘Ik heb geleerd over moeilijke vragen na te denken’, vertelt Kyra (9).
‘Bijvoorbeeld wat je moet doen als je een pinguïn bent, en je mag kiezen tussen
de Noordpool en Frankrijk. Op de Noordpool wonen al je vrienden, maar in
Frankrijk is het lekker warm. Mijn moeder vindt het maar gek als ik het over dat
soort dingen heb.’
Een klasgenootje meldt dat het soms geoorloofd is te liegen.
‘Als je iemand geen pijn wilt doen bijvoorbeeld.’ Een ander valt het jongetje in
de rede en begint een lang verhaal over een paard. ‘Het gaat over eerlijkheid’,
verduidelijkt ze trots. De lessen vinden ze zonder uitzondering geweldig.
Sinds 2001 krijgen kleine kinderen in de Schotse gemeente
Clackmannanshire filosofieles, philosophical enquiry geheten. Niet in de
leer van bekende filosofen, maar aan de hand van plaatjes en (dieren)verhalen,
waarover ze met elkaar en de onderwijzer discussiëren. Prikkelende voorbeelden
die voor velerlei uitleg vatbaar zijn.
Neem deze fabel van Aesopus. Een man die een lange reis moet
ondernemen, huurt een ezel voor het dragen van zijn tassen. De eigenaar van de
ezel vergezelt hem, en na enkele uren lopen is het tijd voor een pauze. Het is
bloedheet, en de reiziger gaat in het stukje schaduw naast de ezel zitten om bij
te komen.
Het duurt niet lang of de eigenaar van de ezel krijgt het ook
erg warm. ‘Wil je even aan de kant gaan?’, zegt hij. ‘Het is mijn ezel, dus ook
zijn schaduw is van mij.’ De reiziger is verbaasd. ‘Ik heb de ezel gehuurd, dus
zijn schaduw ook!’ Er ontstaat ruzie. En terwijl de mannen bekvechten, verdwijnt
de ezel in de verte.
Na het voorlezen begint de onderwijzer vragen te stellen. Met
wie zijn jullie het eens? Waarom? Wat is een schaduw eigenlijk? Kun je eigenaar
zijn van een schaduw? Waarom wel/niet? Was er een andere oplossing mogelijk? Om
via deze socratische methode bij het onderliggende thema te komen: waarom delen
mensen dingen? En waarom soms niet?
‘Het mooie van dit soort filosofische vragen is dat ze al in
de aard van kinderen zitten’, zegt Paul Cleghorn, tot voor kort hoofdonderwijzer
in Alloa en tegenwoordig adviseur van de gemeente. Hij is de grote aanjager van
het project. ‘Maar thuis of op school zijn we niet gewend hen geleide vragen te
stellen. Het stimuleert ze tot rationeel, onafhankelijk denken en leert ze
argumenteren. De leraar heeft een rol als bemiddelaar, in plaats van de
overdrager van voorgeschreven informatie.’
De lessen duren maar een uur per week, maar de resultaten
zijn verbluffend. Onder toezicht van hoogleraar Keith Topping onderzocht Dundee
University een groep van ruim honderd leerlingen. Bij hen lag het IQ na
anderhalf jaar gemiddeld 6,5 punten hoger dan bij een controlegroep die het
gewone onderwijsprogramma had gevolgd. Uit een vervolgstudie bleek dat deze
winst behouden blijft op de middelbare school, ook al krijgen de filosofielessen
geen vervolg.
Intussen zijn duizenden Schotse kinderen op deze manier
geschoold. In Clackmannanshire gebruiken 25 scholen de methode, elders in
Schotland nog eens vijftig, schat Cleghorn. Hij is bezig met een nieuwe
oefen-dvd. Het is de bedoeling dat onderwijzers, zonder zelf filosofisch
onderlegd te zijn, na twee dagen cursus aan de slag kunnen.
De gemeten sprong in IQ is mooi meegenomen, maar de positieve
gevolgen voor de kinderen liggen ook op het sociale en emotionele vlak. Behalve
dat ze effectievere denkers en betere probleemoplossers werden, kregen ze meer
zelfvertrouwen en begrip voor elkaar. Kinderen die vroeger hun mening niet
durfden te geven, deden dat nu hardop en beargumenteerd.
‘De kinderen zijn toleranter geworden en kunnen het met
elkaar oneens zijn zonder dat het agressief wordt’, is een andere waarneming. Ze
leren vanuit verschillende perspectieven kritisch naar een situatie te kijken,
en ontdekken dat er niet alleen maar ‘goede’ of ‘foute’ antwoorden zijn. Dit
onafhankelijke denken komt goed van pas bij andere vakken.
De Schotse overheid heeft geld beschikbaar gesteld om ook op
middelbare scholen te beginnen. In het buitenland is de methode hier en daar al
opgepikt. Zo zijn de boeken van Cleghorn vertaald in het Koreaans. Enkele
scholen gebruiken de methode ook voor kinderen vanaf 4 jaar.
Veel onderwijzers staan verbaasd over de diepte en helderheid
van de gedachten bij leerlingen. Zo kwam Hannah (7) bij het bespreken van het
thema geluk tot de volgende conclusie: ‘Geluk komt niet van dingen. Die zijn als
een prettige deken over je heen, waardoor je denkt dat je gelukkig bent. Maar
daaronder zit nog steeds de zelfde jij. Geld zal je niet gelukkig maken. Je moet
het zien als een tevredenheid die binnenin je zit.’
Red.: Precies volgens het Rijnlandse onderwijsbeleid
.
De Volkskrant, 03-09-2007, hoofdredactioneel commentaar
Kleiner is prettiger en efficiënter
De fusiegolf in de ziekenhuissector van de afgelopen decennia heeft niets
opgeleverd, zo bleek deze week uit een onderzoek van consultancyfirma Roland
Berger. Kleine ziekenhuizen presteren doorgaans beter dan grote, zijn
makkelijker te besturen, kennen minder bureaucratie en de afstand tussen arts en
patiënt is er kleiner. Het onderzoek bevestigt wat veel werknemers in de
publieke sector al dachten. De schaalvergroting in onderwijs en gezondheidszorg
is vaak contraproductief. Ook Pim Fortuyn heeft hier herhaaldelijk op gewezen.
In de publieke sector was schaalvergroting in de mode. Vaak
werden bedrijfseconomische ideeën gedachteloos toegepast op publieke
instellingen. Op dit punt vonden de grote politieke stromingen elkaar
moeiteloos. De sociaal-democraten koesteren vanouds een voorliefde voor
grootschalige rationele planning, terwijl de liberalen sterk geporteerd zijn
voor bedrijfseconomische modellen. De christen-democraten laten de publieke
sector het liefst over aan het maatschappelijk middenveld, de besturen van
scholen en ziekenhuizen, die de natuurlijke neiging hebben zo groot mogelijk te
worden.
Ook in het bedrijfsleven blijken fusies vaak
contraproductief. Maar het bedrijfsleven heeft nog te maken met de tucht van de
markt. Tegenover de bureaucratie, die ook in grote bedrijven steevast op de loer
ligt, staat de noodzaak het bedrijf zo slank mogelijk te houden, in het licht
van een toenemende, vaak mondiale concurrentie.
De druk van de markt ontbreekt in de publieke sector, waar
machtsfactoren een belangrijker rol spelen. Het management heeft de macht zijn
eigen positie te versterken. Dat is ook gebeurd in tal van ziekenhuizen, scholen
en andere publieke instellingen. In veel organisaties zijn bureaucratische
tussenlagen ontstaan.
Volgens het onderzoek van Roland Berger hebben de
ziekenhuizen het slechtste van twee werelden. Ze worden geplaagd door de
bureaucratie die bij een grote fusie-instelling hoort, terwijl de
schaalvoordelen niet worden bereikt doordat de patiëntenpopulatie gewoon
verdeeld blijft over de oorspronkelijke kleinere instellingen. Mede daardoor
zijn de ziekenhuizen in Nederland minder efficiënt dan in andere Europese
landen.
De fusiegolf heeft vervreemding veroorzaakt onder personeel
en cliënten. De menselijke maat is uit het oog verloren. Voor leraren is onvrede
over het management een van de belangrijkste redenen het onderwijs te verlaten.
Ook in de gezondheidszorg bestaat veel onvrede over managers die zich met het
werk van professionals bemoeien.
De laatste jaren is de schaalvergroting in de publieke sector
herhaaldelijk bekritiseerd. Voorstanders van schaalvergroting suggereerden soms
dat de voorkeur voor kleinschaligheid voortkwam uit een romantische hang naar de
overzichtelijke wereld van vroeger. Daarmee miskenden zij het belang van
‘zachte’ factoren als sfeer en overzichtelijkheid. Maar het onderzoek van Roland
Berger levert nu ook ‘hardere’ argumenten tegen schaalvergroting. Kleinere
ziekenhuizen zijn niet alleen prettiger, ze functioneren doorgaans ook beter.
Red.: In het volgende artikel worden twee zaken
aangeroerd: de seksualisering van de maatschappij, en de Anglicering:
Uit: De Volkskrant, 13-10-2007, door Jan Tromp
Achtergrond | Seksualisering maatschappij steeds vaker onderwerp van
kritiek
Beteugeling kan geen kwaad
De tegenbeweging raakt op stoom. Niet alleen minister Plasterk wil de cultuur
van pijp je paard en neuk je nicht een halt toeroepen. Schrijver Marcel Möring:
‘Vrijheid of regels, we willen het wel, we willen het niet. Het is het dilemma
waarmee we uit de jaren zestig zijn gekomen.’
Tussentitel: Lydia Rood: ‘Als ik nu een dochter had van twaalf, dan gingen
MTV en
zulke zenders gewoon niet aan’
... De onvermijdelijkheid van seks is imponerend. Het is er
altijd en overal. De Panorama van deze week brengt ‘de toptien van
lekkerste Latina’s’. De Chick is deze maand vernieuwd, namelijk ‘geiler
en heter’. De redactie schrijft: ‘Je zult er echt heel erg gelukkig van worden.’
Taboesfeer
‘Kom Kutje Kleien!’, het project van de Rotterdamse kunstenares Yvonne Beelen
die zo graag de vagina ‘uit de taboesfeer’ wil halen, is nog volop in de strijd
om de Mail & Female Award (‘Helemaal jezelf durven zijn is hot!’). Yvonne op
haar website: ‘Is Kom Kutje Kleien iets voor uw feest, jubileum of partijtje,
voorstelling of vernissage?’
De Yes, blad voor ‘meiden’, meldt dat ‘Mandy haar
schaamlippen liet verkleinen’. Het gebeurde ‘na jaren van schaamte en pijn’.
Mandy: ‘Vol ongeloof keek mijn vriend naar mijn vagina. Dit had hij nog nooit
gezien.’ En de Viva doet deze week aan ‘piemelpraat’: ’17 vrouwen over
het formaat, de prestaties en.....’
Eergisteren kwam het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS)
met de oproep ermee op te houden, met dat vermoeiende spel van eindeloze
seksualisering. ‘Leerlingen in een bunnykostuum op een schoolfeest? Jazeker.
Jongens wachtend in de rij totdat ze een sexy geklede medeleerlinge kunnen
schuren? Natuurlijk, net als in de clips op TMF.’ Het APS verwijt de scholen
lamzakkigheid: ‘Ze staan erbij en kijken ernaar.’
Het kabinet heeft er genoeg van, van geil, geiler, geilst als
de maat aller dingen. De jeugdcultuur, schreef minister Plasterk begin deze
maand in zijn Emancipatienota, is doordesemd van ‘openlijke seksuele
toespelingen, toenaderingen en handelingen’.
De ministeriële verzuchting over ‘de toenemende
vercommercialisering en seksualisering van het vrouwelijk lichaam’ hangt niet in
het luchtledige. Het zijn niet alleen moslims en orthodoxe christenen die hun
land niet begrijpen. Een offensief lijkt zich af te tekenen tegen de
(beeld)cultuur van Seks is Alles, Alles is Seks.
Jonge vrouwelijke journalisten en wetenschappers vormen de
kern van de actiegroep Beperkt Houdbaar. Ze hebben een manifest opgesteld waarin
ze de tijdgeest van pijp je paard en neuk je nicht aanvallen. ‘Normaal moet weer
normaal worden, het extreme is niet de norm.’
Het manifest beslaat twee pagina’s, opvallend helder
geschreven. In zekere zin is het een moedig stuk. Ze zeggen dat het welletjes is
geweest: ‘Seksuele vrijheid staat niet gelijk aan totale grenzeloosheid en
platheid. Wij vinden de verkrampte progressievelingen achterhaald.’
Het is niet de eerste keer dat de kwestie aan de orde is.
Bijna tien jaar geleden noteerde criminoloog dr. Hans Boutellier in Trouw
dat ‘seks is uitgegroeid tot de core business van de liberale samenleving’.
Boutellier: ‘Ook mijn 11-jarige zoon weet nu wat mevrouw Lewinski met die sigaar
deed, terwijl de president van de Verenigde Staten toekeek.’ Dat was in 1998.
Elsevier had al twee jaar eerder de kinderziel in
bescherming genomen tegen seksuele exploitatie. ‘Te veel mensen hebben hun
geweten uitgeschakeld en laten zich leiden door particuliere driften.’ We
haalden de schouders op: ach ja, Elsevier.
Misschien tekent zich een nieuw patroon af, een andere
reactie. De (progressieve) Volkskrant schreef twee weken geleden een
hoofdcommentaar over de Emancipatienota van het kabinet. ‘Pornografie is
inmiddels volledig ingeburgerd’, zo stelde de commentaarschrijver ons eerst nog
gerust. ‘De libertaire seksuele moraal is niet in gevaar.’ Behendig laverend
wendde ten slotte ook de Volkskrant behoedzaam de steven: ‘Een kritische
houding ten opzichte van een cultuur waarin onderhand niets meer kan worden
verkocht zonder seksuele toespelingen kan helemaal niet zo’n kwaad.’ ...
Möring is er niet tegen dat de
regering zich met de kwestie van de seksualisering bemoeit. Maar het is een
beetje laat, denkt hij. En het is de vraag of het nog helpt. ‘We hebben liefde,
seks, erotiek en pornografie volledig uitbesteed aan de commercie.
‘We hebben alles verkocht. We hebben de spoorwegen verkocht,
we hebben de nutsbedrijven verkocht, de gezondheidszorg. Serieus hoor, we hebben
alles van waarde verkocht en nu hebben we geen greep meer op het openbare leven.
‘Het publieke domein, dat wilden wij niet meer, wij met z’n
allen. We zijn ergens in de jaren tachtig gaan geloven in het sprookje van de
wereld als BV. Toen zijn we alles gaan verkopen. Ik heb grote twijfel of er nog
een weg terug is. Ik geloof het niet.
‘Als we werkelijk de zaken willen veranderen, hebben we het
over een omwenteling van jewelste. Dan beslissen we namelijk dat het
maatschappelijk kapitaal, het geestelijk kapitaal weer van ons is, en niet van
de bedrijven.
‘Ik zou graag zien dat we beginnen aan een nieuwe
vermaatschappelijking van het leven, inclusief de moraal. Ouderwets hè? Ik zie
het eerlijk gezegd niet gebeuren. Kom er eens om bij Wouter Bos.’
Red.: Van deze seksualisering, althans de grove ervan,
komt een flink deel af van de import van dragers van rap- en bende- en
pistolencultuur, zoals geconcentreerd in de Amsterdamse Bijlmer
.
Het volgende artikel pakt de zaak op een hoger
abstractieniveau aan:
De Volkskrant, 30-10-2007, door Dick Pels, publicist
Eer moet weer boven geld gaan
Het salaris van de premier moet het topinkomen worden. Daarboven moeten mensen
worden beloond met publieke eer, vindt Dick Pels.
Tussentitel: ‘Het kan echte toppers niet zoveel schelen wat zij verdienen’
Al tien jaar voeren we een soms felle discussie over topsalarissen en de nieuwe
hebzucht. Elk voorjaar ontvouwt zich een vast ritueel. De jaarlijkse onderzoeken
van de Volkskrant naar private ondernemingen en van Intermediair naar de
semi-overheids- en non-profitsector leiden onvermijdelijk tot perscommotie en
een Kamerdebat. Tussendoor veroorzaken de onthullingen van NOVA, de loonlijstjes
van Elsevier en niet te vergeten de Quote-500 golfjes van
opwinding en verontwaardiging. Een nieuw soort openheid in Nederland, waar de
hoogte van het salaris tot voor kort net zo’n privégeheim was als het
stemgedrag, gaat daarbij gepaard met een nieuw gebrek aan gêne.
Geld is tegenwoordig goed en rich is beautiful.
Hebzucht is het nieuwe ethos, en de ambitie van de rijken is net zo zichtbaar te
worden als andere celebrities. Het geld is zelf de held in tv-programma’s
zoals het Engelse Do You Want to be a Millionaire (waaraan de presentator
een jaarsalaris van 1 miljoen pond overhield) en Nederlandse equivalenten zoals
De Gouden Kooi en Miljoenenjacht. Ook in Nederland is een
flashocracy van superrijken ontstaan, die graag paradeert in Quote en
andere glossies.
Die tien jaar discussie heeft per saldo maar weinig
uitgehaald. Jarenlang ‘verbaasden’ premier Balkenende en ministers als De Geus,
Hoogervorst en inmiddels ook Bos zich over de almaar doordraaiende carrousel van
zelfverrijking, maar net als hun voorganger Kok lijden zij aan een hardnekkige
gelatenheid. Het regeerakkoord van CDA, VVD en D66 uit mei 2003 noemde de
bovenmatige inkomensgroei bij topbestuurders nog ‘onverantwoord en niet
aanvaardbaar’; men zou bezien ‘hoe het fiscale instrumentarium kan worden
ingezet om bovenmatige belonings- en afvloeiingsregelingen te beperken’.
Maar Balkenende en de zijnen bleven steken in krachteloze
morele oproepen. Het regeerakkoord van februari 2007 maakte ondanks de
toetreding van twee ‘sociale’ partijen tot de coalitie (PvdA en CU) en de zwaar
aangezette moraal van gemeenschapszin en solidariteit een nog krachtelozer
indruk. Wél besloot men dat het inkomen van de minister-president voortaan het
hoogste norminkomen zou zijn in de (semi-)publieke sector.
Beschaving is maat houden. Dat geldt ook voor de
inkomensverdeling. Die is in een beschaafde samenleving niet excessief en leidt
niet tot de vorming van gouden getto’s aan de top en ijzeren getto’s onderop.
Een beschaafde samenleving zorgt er niet alleen voor dat de armoede tot het
verleden behoort, maar ook dat de afstand tussen minimum- en maximuminkomen niet
al te groot wordt. De huidige inkomensontwikkeling is onmatig en onbeschaafd. De
afstand tussen minimum en maximum bedraagt alleen al bij de Nederlandse
(semi)overheid 1:50 en bij het Nederlandse bedrijfsleven minstens 1:100. In het
buitenland zijn de verhoudingen nog dramatischer. Volgens Amerikaans onderzoek
is de afstand tussen het inkomen van de gemiddelde CEO en dat van de gemiddelde
werknemer in de VS omhooggeschoten van 1:140 in 1991 naar 1:500 in 2003.
In Nederland kenden we de Tinbergen-norm van 1:5, die werd
opgenomen in de beruchte Interimnota Inkomensbeleid van het kabinet-Den
Uyl. Al in 1975 was deze norm nauwelijks realistisch. Dertig jaar later oogt ze
als naïef nivelleringssocialisme. Plato stelde al dat leiders niet meer dan vier
keer zoveel mochten verdienen als de laagstbetaalden. De schatrijke Amerikaanse
kapitalist J.P. Morgan vond rond 1920 dat ondernegsbestuurders niet meer dan
twintig keer zoveel mochten verdienen als hun laagst betaalde arbeiders. Hier te
lande liet Morris Tabaksblat doorschemeren dat een inkomensafstand van 1:30 in
het particuliere bedrijfsleven aanvaardbaar zou zijn.
Ik wil daarentegen pleiten voor een norm van 1:10, die in
1940 werd omarmd door George Orwell. De Orwell-norm houdt dus het midden tussen
de Tinbergen-norm en de Morgan-norm. Zij trekt een duidelijke grens, maar biedt
voldoende ruimte voor differentiatie. Waarom zou iemand meer willen verdienen
dan 160 duizend euro per jaar? Wereldwijd onderzoek heeft laten zien dat de
toename van welvaart boven 25 duizend dollar per jaar (het niveau van het
Nederlandse minimumloon van 16 duizend euro) niet leidt tot een evenredige
toename van de geluksbeleving. Zelfs als we genereus ophogen tot modaal zit de
‘tien’ daar ruim boven. Zij zet een normatieve bandbreedte uit die in het
publieke debat steeds vaker wordt gehanteerd. In kabinet en parlement heerst
brede overeenstemming dat het toekomstig inkomen van de premier voortaan de top
moet zijn van het loongebouw in de (semi)publieke sector.
Tien is een mooi getal. Maar het zal nog een hele klus zal
zijn om die verhouding wettelijk af te dwingen, laat staan dat het commerciële
bedrijfsleven hiervan onder de indruk zou zijn. Het stellen van een norm alleen
al wordt ongepast en contraproductief geacht. Structureel inkomensbeleid zou
achterhaald zijn. Het effect van de ‘tien’ zou zelfs kunnen zijn dat de
inkomenskloof tussen overheid en bedrijfsleven nog verder wordt verdiept. Maar
het is niet uit te sluiten dat zo’n versobering op de langere termijn een
normatieve uitstraling heeft op het particuliere bedrijfsleven, zeker wanneer
het democratische debat over rechtvaardige beloningen een permanent karakter
krijgt en door de media op scherp wordt gezet.
Werkgeverswoordvoerders als Schraven en Wientjes zijn er
tegen om het ‘bespottelijk lage’ ministerssalaris tot morele maatstaf te
verheffen. Zij menen dat marktuitkomsten nu eenmaal niets met rechtvaardigheid
of ethiek te maken hebben, en dat de beloningsdiscussie ‘niet met moraliteit mag
worden vervuild’. Mijn uitgangspunt is dat we deze discussie juist wél met
moraal (en politiek) moeten ‘vervuilen’. Het debat over productieve waarde en
verdienste moet worden onttrokken aan de markt en de beloningsexperts, en het
kernstuk worden van een algemener normen-en-waarden-debat. Het Nationaal
Kiezersonderzoek voor 2006 laat zien dat bijna tweederde van de stemgerechtigden
voorstander is van kleinere inkomensverschillen; slechts 13 procent wil dat ze
groter worden. Ook uit de 21minuten-enquête blijkt dat de meeste Nederlanders
een solidaire en meer gelijke samenleving wenst. 90 procent pleit voor gelijke
kansen, 54 procent vindt dat de overheid meer moet doen om de
welvaartsverschillen niet te groot te laten worden.
Rijkdom is niet zonder meer het gevolg van de uitbuiting van
arbeiders en armen. Ondernemers ontwikkelen vaak een creatieve energie en
vindingrijkheid die voor anderen economische kansen en welvaart scheppen. In die
zin zijn ongelijkheid en de drang te excelleren cruciale voorwaarden voor een
vitale en succesvolle economie. Maar is het noodzakelijk dat succes uit te keren
en te vieren via het grote geld? Waren ondernemers vijftig jaar geleden, toen
het beloningsniveau veel lager was, minder gemotiveerd? Zouden topmanagers er
echt de brui aan geven als hun beloningspakket enigszins werd teruggeschroefd?
Een grotere inkomensongelijkheid is niet de enige prikkel
voor extra inspanning. Er zijn andere manieren om de ambitie aan te jagen en
succes te belonen, die meer recht doen aan de complexiteit van economische
motieven. Het eermotief, zowel in de vorm van de individuele psychologische
prikkel (eerzucht) als in de vorm van sociale waardering (eerbewijzen, titels,
prijzen) kan hierbij een cruciale factor zijn.
Immateriële prikkels als deze liggen vaak ten grondslag aan
de geldzucht. Ex-Philips-topman Cor Boonstra bekent: ‘Je wordt niet gemotiveerd
door geld, maar door prestaties en door het aanzien dat je daarmee kunt
creëren.’ Voormalig Shell-topman Cor Herkströter valt hem bij: ‘De goeden gaat
het in belangrijke mate om de eer, om het werk dat ze doen. Het kan echte
toppers ook niet zoveel schelen wat zij verdienen.’
De openlijke sociale waardering via publieke zichtbaarheid en
erkenning zou daarom deels de plaats kunnen innemen van de waardebepaling door
een anonieme markt. Kunnen eergevoel, ambitie, ijdelheid en de zucht naar roem
niet meer worden aangesproken wanneer men het beste uit mensen naar boven wil
halen? Bij de motivatie van ondernemende, creatieve individuen moet een beter
prijsmechanisme gaan gelden: niet dat van loven en bieden, maar dat van loven en
prijzen. De eerzucht zou deels de plaats moeten innemen van de hebzucht.
Het zou mooi zijn als topmanagers naar hun werkelijke
maatschappelijke verdiensten zouden worden gewaardeerd, in plaats van deze
onmiddellijk uit te drukken in marktconforme megasalarissen. Het zou een
revolutie zijn als we de ongelijkheid van inkomens en vermogens konden reduceren
door deze voor een deel te vervangen door de ongelijkheid van publieke
erkenning. Topmensen zouden zich minder moeten laten leiden door hun ‘mimetische
hebzucht’ en meer door persoonlijk eergevoel en noblesse oblige. Zij zouden er
een eer in moeten stellen zich te matigen, trots moeten zijn op een bedrijf dat
de inkomensverschillen beperkt, op een land met een egalitaire cultuur, en op
een Europees sociaal-kapitalisme dat die relatieve gelijkheid als een
beschavingswaarde verdedigt.
De ‘tien’ trekt geen harde grens, maar suggereert een
beschavingsnorm die als moreel ijkpunt en politiek richtsnoer kan dienen.
Beneden die norm blijven financiële beloningsprikkels essentieel, ook om de
maatschappelijke waardering voor beroepen als dat van leraar of verpleegkundige
beter tot uitdrukking te kunnen brengen. Maar in de hogere regionen kan een
trapsgewijze verandering optreden in de samenstelling van de beloningen, waarbij
geldzucht plaatsmaakt voor andere motieven. Tot aan 160 duizend euro kan
maatschappelijk succes financieel worden beloond, maar daarboven moet het
eermotief zijn werk gaan doen. Het salaris van de minister-president is dus de
drempel waar het geld ophoudt en de eer begint.
Red.: Nogmaals de valkuil van links:
De Volkskrant, 10-10-2007, door Jaap Dronkers
Foute aanpak ongelijkheid in onderwijs
Bij hun bestrijding van ongelijke kansen in het onderwijs hebben de
sociaal-democraten belangrijke fouten gemaakt, betoogt Jaap Dronkers.
Tussentitel: Hogere sociale lagen hebben voorsprong in het onderwijs behouden
De laatste zestig jaar waren vooral sociaal-democratische politici de drijvende
denkkracht achter het onderwijsbeleid in Europa. Zij hebben in hun streven naar
steeds weer nieuwe vormen van onderwijspolitieke idealen fouten gemaakt, waarvan
ik er hier vier bespreek.
1. Voorkeur voor ‘zachte’ didactische werkvormen.
De zoektocht naar nieuwe oplossingen voor het terugdringen van ongelijkheid in
het onderwijs leidde in de jaren zeventig tot de voorkeur voor ‘zachte’
didactische werkvormen: die onderwijsmethoden waarbij de startniveaus en de
ontplooiingsmogelijkheden van de individuele leerlingen centraal staan.
Daartegenover staan de ‘harde’ didactische werkvormen, waarbij de gewenste
eindniveaus centraal staan. Een zeker evenwicht tussen beide werkvormen is het
meest effectief. Maar dit evenwicht werd doorbroken ten gunste van de zachtere
didactische werkvormen, die de potentiële vaardigheden bij alle leerlingen
zouden stimuleren, waarmee de ongelijkheid in onderwijsuitkomsten verkleind kon
worden.
Maar zachte didactische werkvormen verkleinen de ongelijke
onderwijskansen niet. Dat komt doordat leerlingen die van huis uit over weinig
culturele kennis beschikken – door (culturele) armoede, migratiegeschiedenis, et
cetera – meer onderwijstijd nodig hebben waarin hun die culturele kennis wordt
onderwezen.
Ook het verborgen curriculum (de impliciete kennis en
vaardigheden die nodig zijn op school) is die leerlingen en hun ouders minder
bekend. De zachte onderwijsvormen doen juist een extra beroep op deze kennis en
vaardigheden, want de leerlingen moeten die zelf ontdekken om vervolgens beter
te kunnen leren. Maar als die culturele kennis thuis ontbreekt, is dat
moeilijker. Daardoor zetten de zachte werkvormen leerlingen zonder die bagage op
achterstand.
2. Verwaarlozing van vroege bekwaamheidsverschillen.
Vanaf de jaren zestig is in de onderwijspolitiek het belang van de vroege
bekwaamheidsverschillen van kinderen ontkend. Door zelfontplooiing zouden die
vanzelf opgelost worden. Het benadrukken van bekwaamheidsverschillen zou kunnen
leiden tot een te grote nadruk op genetische kenmerken bij de verklaring van
verschillen tussen mensen. Daardoor zou men in de buurt komen van nazistische en
racistische theorieën. Deze ‘schuld door associatie’ maakte het onderwijsdebat
hierover zo goed als onmogelijk. Wetenschappers die wel biologische kenmerken
als een mogelijke deelverklaring van menselijke verschillen aan de orde stelden
(Buikhuisen, De Groot en Swaab), kregen de wind van voren.
Sociaal-democratische partijen hebben na de jaren zestig het
klassieke gezin met beide biologische ouders en hun kinderen gerelativeerd en de
aanvaardbaarheid van andere familievormen bevorderd. Zij hebben ook het
uitbesteden van ouderlijke taken aan externe organisaties, zoals kindercrèches
en naschoolse opvang, gestimuleerd. Indirect leidde dat tot relativering van de
vroege opvoeding. Erkenning van vroege bekwaamheidsverschillen bij kinderen,
juist met het oog op de startverschillen in het onderwijs, betekent het
gedeeltelijk terugdraaien van deze relativering van het gezin en conflicteert
dus met de libertijnse tradities in de sociaal-democratie.
3. Te zware nadruk op de middenschool.
In de jaren zestig werd de middenschool het zwaartepunt van de onderwijspolitiek
van de meeste sociaal-democratische partijen in Europa. Het bevorderen van een
langere gezamenlijke onderwijstijd kan inderdaad een bijdrage aan gelijke
onderwijskansen leveren, maar de omvang van die bijdrage is sterk overschat, ten
koste van andere middelen om de onderwijsongelijkheid te bestrijden. Bovendien
werd bij de invoering van de middenschool de duidelijkheid over de eindniveaus
van dat onderwijs vaak opgeofferd ten gunste van zachte onderwijsvormen.
Daardoor riep invoering van de middenschool veel weerstand op bij die
leerkrachten die meenden dat het bestrijden van onderwijsongelijkheid meer
gediend was bij het bieden van zo hoog en goed mogelijk onderwijs.
De verlenging van de ongedeelde school, zoals een
middenschool, leidde ook tot een overschatting van de mogelijkheden van het
algemeen vormende onderwijs, ten koste van het beroepsonderwijs. Dat is
begrijpelijk: het lagere beroepsonderwijs was nauw verbonden met geschoolde
arbeidersberoepen en de verticale doorstroming in het beroepsonderwijs werd vaak
onderbroken doordat deze leerlingen aan het werk gingen. Maar de invoering van
de middenschool vereiste ook een uitstel van de start met het beroepsonderwijs,
omdat anders de ongedeelde school niet gerealiseerd kon worden. Dit uitstel
ondermijnde de motivatie van kinderen uit de geschoolde arbeiders- en lagere
middenklassen, maar ook van kinderen van migranten.
4. Te zware nadruk op financiële verschillen.
Sociaal-democraten hebben te veel nadruk gelegd op inkomensverschillen als bron
van ongelijke onderwijskansen. Gezien de ongelijkheid in het onderwijs voor 1950
was dat niet vreemd. Maar het wegvallen van de financiële barrières na 1950,
toen de meeste Europese landen een lange periode van welvaart voor velen kenden,
maakte niet dat de onderwijsongelijkheid sterk afnam. Weliswaar werd het belang
van het beroepsniveau van de vader kleiner, maar het belang van het
opleidingsniveau van de ouders bleef onaangetast. Daarnaast zijn er nieuwe
breuklijnen (fragiele gezinnen; migranten) ontstaan. Hun betekenis voor de
ongelijke onderwijskansen kan moeilijk verklaard worden door
inkomensverschillen.
Toch bleven veel sociaal-democraten inkomensverschillen
gebruiken als verklaring. Er kwamen beurzenstelsels die alle studenten, ongeacht
de draagkracht van hun ouders, dezelfde financiële steun gaven. Daardoor werd
het onderwijs ook toegankelijk voor middelmatige leerlingen uit de hogere
strata, die hun onderwijsvoorsprong wisten te behouden.
Jaap Dronkers is hoogleraar sociale stratificatie aan het Europees Universitair
Instituut in Florence. Dit is een fragment uit het boek Ruggengraat van
ongelijkheid, dat gisteren werd gepresenteerd aan minister Plasterk.
Red.: En nog wat over culturele importwaarden:
De Volkskrant, 06-10-2007, door René Cuperus
Elke week schrijven Amanda Kluveld en René Cuperus een reactie op een actuele
stelling.
Stelling Plasterk moet niet zo preuts zijn
Tussentitel: Verzet tegen Plasterk is obligaat
Ronald Plasterk kennen we niet als aseksuele nerd. Hij is een charmante
bètawetenschapper met sociale intelligentie. Een mooie act van
Emancipatieminister Plasterk was ooit zijn optreden als Bob Dylan in
Buitenhof. Met hoed op zong hij
The Times They Are A-Changin’. Inderdaad. De oude glorietijd van Bob Dylan
is niet meer wat ie geweest is. Het kost de jaren zestig-generatie de grootste
moeite onder ogen te zien dat hun flower power-idealen op een aantal terreinen
flink zijn ontspoord. Wanneer het ideaal van sex, drugs and rock and roll
al te letterlijk wordt genomen door horden jonge tieners in de
achterstandsgebieden van onze grote steden, brengt dat bij nader inzien niet
zo’n beschaafde en mensvriendelijke samenleving voort.
Het is daarom moedig van minister Plasterk dat hij met zijn
Emancipatienota het thema van de ‘alom aanwezige seksualisering van de
samenleving’ op de politieke agenda heeft gezet. Niet over de hele linie is er
natuurlijk sprake van een ontremde seksuele moraal en ernstig probleemgedrag,
maar recent onderzoek naar seks & jeugdcultuur roept wel bijna het vergeelde
woord zedenverwildering op.
Wie denkt dat de muziekclips op TMF louter de
gangster-prostitutie en bimbocultuur uit de getto’s van Los Angeles
portretteren, heeft het mis. Zulke clips hadden net zo makkelijk in Rotterdam
opgenomen kunnen worden, zo laat het theateronderzoek Sex in de Stad
zien. In de Rotterdamse jeugdcultuur blijkt seks als ruil- en machtsmiddel
gewoon te zijn, met meisjes in de rol van te vernederen lustobject. Resultaat:
groepsverkrachtingen, tienerzwangerschappen, cybersex-striptease, abortussen,
loverboys.
Een goede maat voor de seksualisering en pornoficatie van de
samenleving is het aantal beschroomde situaties waarin ouders met kleine
kinderen ruim voor de seksuele voorlichtingsleeftijd terechtkomen.
Denk aan de veel te opdringerige Amsterdamse Wallen, de
natuurverpestende homo-ontmoetingsplekken, de te seksueel getoonzette reclames
en tv-programma’s.
Heel voorspelbaar en obligaat ageerde GroenLinks-lustobject
Femke Halsema tegen de nieuwe preutsheid van minister Plasterk. Gaapverwekkende
verwijzingen naar het VU-kabinet konden niet uitblijven. Verdedigt libertair
vrijgevochten GroenLinks dan de bimbocultuur van de MTV-clips? Is GroenLinks
blind voor de cultuur van achterstand en opvoedingsrampen, zoals die door de
Britse psychiater Dalrymple zo indringend is beschreven?
Halsema noemde Plasterk minister van luchtballonnetjes. Dat
is altijd beter dan minister van dildo’s en dierenporno.
Red.: Ander "linkse" valkuil: het
intellectualisme:
Uit:
De Volkskrant, 17-03-2008, van verslaggever Gerard Reijn
De techniek keert terug in het beroepsonderwijs
Het beroepsonderwijs heeft de weg naar de praktijk teruggevonden. In
september beginnen zeker vijftien vmbo-scholen met een nieuwe vorm van
onderwijs, waarin de eerste klassen tien uur techniek krijgen in plaats van de
twee uur die nu gebruikelijk zijn.
Tot voor kort was zo veel aandacht voor techniek onmogelijk.
De basisvorming eiste dat er vijftien vakken werden gegeven en liet slechts twee
uur tijd vrij voor techniek. De basisvorming is echter enkele jaren geleden
afgeschaft.
Het nieuwe onderwijsconcept heet VMBO-Vakcolleges en wijkt op
nog twee punten sterk af van het gebruikelijke vmbo. Er wordt zeer nauw
samengewerkt met het regionale bedrijfsleven, dat zelfs moet meebetalen. En
bovendien wordt het onderscheid tussen vmbo en mbo in feite opgeheven.
Het idee werd deze zomer opgeworpen door de Taskforce
Jeugdwerkloosheid, die met name dacht aan technische opleidingen. Maar intussen
willen veel scholen het ook toepassen op andere opleidingen. Eén school, het Da
Vinci College in Roosendaal, heeft daartoe al besloten. ...
De Volkskrant, 29-03-2008, van verslaggever Robin Gerrits
Middelbare school voor hoogbegaafde
Veel aparte afdelingen op scholen gepland | Trend volgt basisonderwijs.
Steeds meer middelbare scholen beginnen aparte afdelingen voor hoogbegaafde
kinderen. In augustus beginnen scholengemeenschappen in Arnhem en Zwijndrecht
met klassen voor louter hoogbegaafden. Op veel andere scholen voor voortgezet
onderwijs bestaan plannen hiervoor. Volgens initiatiefnemer Jan Hendrickx van
het Leonardo-onderwijsconcept voor hoogbegaafde kinderen moet er zelfs een
aparte, doorlopende leerlijn komen, van basisschool tot en met de universiteit.
De trend in het voortgezet onderwijs volgt die in het
basisonderwijs. In september 2007 opende het christelijke schoolbestuur PCBO in
Apeldoorn de Plusschool, een aparte basisschoolklas voor 19 kinderen. In
dezelfde maand begon in Venlo de eerste Leonardoschool voor basisonderwijs. De
31 kinderen, soms van ver buiten de regio, vormden twee groepen, die ‘inwoonden’
bij openbare basisschool De Regenboog. Inmiddels is een derde groep begonnen en
Hendrickx verwacht in augustus een vierde en een vijfde groep.
Ook in Rijswijk, Geleen en Hengelo beginnen basisscholen
komend schooljaar Leonardo-klassen. Hendrickx: ‘We voorzien in een grote
behoefte.’
Het Olympuscollege, scholengemeenschap voor vmbo-t, havo en
vwo in Arnhem, begint in augustus, los van Leonardo, met een aparte afdeling.
Kinderen met een IQ vanaf 125 komen in aanmerking. Een intelligentie- en
persoonlijkheidsonderzoek is verplicht. Bovendien moet de hele basisschoolstof
doorlopen zijn. De minimumleeftijd is 9 jaar. ‘We hebben al enkele zo jonge
aanmeldingen. Maar liever hebben we dat ze met extra verdiepingsstof iets langer
op de basisschool blijven. Anders zijn het ook wel hele kleintjes op de gang’,
zegt O’Connor.
Red.: Dit is een beweging de goede kant op.
Het volgende is een meer expliciet geval:
Uit:
De Volkskrant, 17-04-2008, door Meindert Fennema en Eelke Heemskerk
Hou Rijnlandmodel hoog
De Rijnlanden moeten hun variant van georganiseerd kapitalisme aanprijzen in
heel Europa, stellen Meindert Fennema en Eelke Heemskerk.
Tussentitel: Dit model hecht meer aan gelijkheid en de kwaliteit van het
leven In hun artikel 'De Europese zakenelite rukt op' (Economie, 12 april)
schetsen Wiko Dekker en Ben van Raaij een beeld van een nieuw bestuursnetwerk
tussen de grootste Europese bedrijven. De gegevens over bestuursdubbelfuncties
die de Groningse bedrijfskundige Kees van Veen verzamelde, roepen belangrijke
vragen op. Waarom is Nederland zo centraal in het Europese netwerk? Waarom lopen
de Nederlandse boards voorop in het rekruteren van buitenlanders? En waar
zal deze netwerkvorming van de Europese zakenelite toe leiden? ...
Wat het onderzoek van Van Veen laat zien, is dat de
bedrijfselite thans veel meer internationaal en dan vooral Europees
georganiseerd is. Is het denkbaar dat het proces van nationalisering van het
Nederlandse netwerk, dat in de jaren zestig ontstond en ten koste ging van de
regionale netwerken van Rotterdam, Amsterdam, Twente en Den Haag, in de 21ste
eeuw een herhaling krijgt op Europees niveau? Zou het Rijnlandse model een
comeback kunnen maken?
In de Europese Unie wordt momenteel een debat gevoerd over
een Europees regime van corporate govemance. Het Duitse regime staat nog
dichter bij zijn oorspronkelijke Rijnlandse model. En dat geldt ook voor de
Scandinavische landen, ook al ligt geen van de Scandinavische landen aan de
Rijn. Er is de Duitse, Oostenrijkse en Scandinavische ondernemers veel aan
gelegen om althans delen van het Rijnlandse model in stand te houden. De kans
dat ons dat lukt, hangt in sterke mate af van de besluitvorming op Europees
niveau.
Slagen de oude Rijnlanden erin om de Europese wetgeving op
dit punt naar hun hand te zetten - en zij zullen zich daarbij gesteund weten
door regeringen van Europese landen die zich ook verweren tegen de onverkorte
invoering van het Angelsaksische model- dan zal er een Europese variant van
georganiseerd kapitalisme kunnen ontstaan die in de wereldeconomie haar eigen
weg kiest en waar. van de unique selling points ook voor de nieuwe
lidstaten aantrekkelijk zijn: meer gericht op de lange termijn, een
belangrijkere rol voor de banken en de overheid bij de sturing van de Europese
economie en een grotere bescherming' van de werknemers. .
Het zou betekenen dat men de kwaliteit van het leven, de
duurzaamheid en de sociaal-economische gelijkheid tussen de burgers een hogere
prioriteit geeft dan economische groei. De aandeelhouders moeten in zo'n
Europees model hun macht delen met andere georganiseerde belanghebbenden.
De vraag is of zij daartoe nog bereid zijn. Maar de
Amerikaanse kredietcrisis doet natuurlijk ook de vraag opkomen hoeveel risico
bedrijven bereid zijn te nemen. Het Amerikaanse model is tenminste tijdelijk wat
minder aantrekkelijk geworden.
Meindert Fennema is hoogleraar politieke theorie aan de Universiteit van
Amsterdam. Eelke Heemskerk werkt bij de Galan Groep en is onderzoeker aan de
Universiteit van Amsterdam.
Gisteren verscheen bij Bert Bakker hun boek Nieuwe netwerken: De elite en de
ondergang van de NV Nederland.
Red.: Dit artikel gaat in de goede richting, maar gaat
nog veel te veel uit van de werkzaamheid op de langere termijn van het
kapitalistische model, en, vooral, degenen die daar natuurlijke wijze de macht
hebben: de groep met de laagste moraal qua coöperatie.
Ook op het economische vlak is er beweging - zelfs al bij
de Volkskrant-redactie:
De Volkskrant, 19-05-2008, hoofdredactioneel commentaar
Normeer afstand tussen werknemer en directeur
De feiten liegen er niet om: de kloof tussen het salaris van de topbestuurder en
de gewone werknemer is de afgelopen kwart eeuw sterk verdiept, zo blijkt uit het
salarisonderzoek dat de Volkskrant heeft gepubliceerd. Het wederzijdse onbegrip
tussen de topbestuurder en de modale Nederlander is navenant gegroeid.
Dat laatste bewijzen de talloze reacties die de
salarisdiscussie opwekt, nu topmannen als Jeroen van der Veer (Shell), Ad
Scheepbouwer (KPN) en Kees Storm
(ex-Aegon) in deze krant kanttekeningen bij de kwaliteit van het Nederlandse
debat hebben geplaatst.
De grondtoon van die reacties van gewone Nederlanders, of ze
nu reageren via de site van de Volkskrant of De Telegraaf, is
sterk negatief. Dat de heren door laten schemeren dat hoofdkantoren wel eens uit
Nederland kunnen vertrekken als gevolg van alle salarisophef, wordt door velen
als chantage uitgelegd. Het verzoek om ‘respect' wordt weggehoond; veelvuldig
wordt de suggestie gedaan dat niets de topmannen ervan weerhoudt elders hun
geluk te beproeven.
Die reacties miskennen het gewicht en de complexiteit van het
vraagstuk. De aanwezigheid van hoofdkantoren is van evident belang voor de
Nederlandse economie. Zij brengen niet alleen bedrijvigheid met zich mee, maar
multinationals als Shell, Unilever en Philips dragen ook bij aan het imago van
Nederland in het buitenland. Natuurlijk hangt de vestigingsplaatskeuze van
bedrijven vooral af van objectieve factoren als het algehele loonkostenniveau,
het fiscale klimaat en de sociale (on)rust. Maar een subjectief element als
irritatie over kritiek op het salarisniveau kan ook meespelen. Wanneer dat aan
de top van bedrijven leeft, dient dat serieus te worden genomen.
Dat betekent uiteraard niet dat er achter de discussie over
de topinkomens een punt zou moeten worden gezet. Met alle ‘respect’ die er voor
bestuurders als Van der Veer en Scheepbouwer valt op te brengen, moet ook worden
geconstateerd dat de sterke groei van de ongelijkheid tussen directeur en
werknemer tot een maatschappelijk probleem heeft geleid. Zowel regeringen als
bedrijven dienen zich daarop te bezinnen.
In dat verband valt het te prijzen dat minister Wouter Bos
van Financiën het debat op Europees niveau heeft aangezwengeld – internationale
oplossingen verdienen op dit vlak de voorkeur boven een nationale aanpak. De
regels die Bos voor Nederland in gedachten heeft, kunnen overigens beter niet
het uitgangspunt voor een Europese oplossing vormen – zij zijn te beperkt in hun
reikwijdte en laten bedrijven te veel manoeuvreerruimte.
De multinationals zelf zouden er eveneens goed aan doen zich
te beraden op de vorming van de salarissen. Nu is de voornaamste maatstaf wat de
concurrentie doet, een uitgangspunt dat de opwaartse spiraal van de afgelopen
kwart eeuw verklaart. Een andere benadering kan de normering van de afstand
tussen werknemer en directeur worden. De maximering daarvan zou het grote
publiek kunnen overtuigen dat multinationals hun verklaringen over
‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ ook op dit vlak serieus nemen.
Red.: Marcia Luyten, al eerder tegengekomen, herhaalt
de oproep van Schoo:
NRC Handelslad, 07-09-2008, door Marcia Luyten
Links-liberaal heeft deugden van rechts nodig om de last van
de vrijheid te kunnen dragen
Het was niet onbegrijpelijk dat een deel van de generatie die in de jaren 60 en
70 volwassen werd weinig ophad met moraal en gezag. Individuele vrijheid,
culminerend in het 'Ik-tijdperk', werd beschouwd als het hoogste goed. Helaas,
de meest fanatieke aanhangers van dit ideaal zagen niet dat in de vrije
samenleving corrigerend optreden onvermijdelijk is. En dat een deugd als
zelfbeheersing iemand ervan weerhoudt bij het minste of geringste uit de bocht
te vliegen.
Tussentitels: De aanhangers van de vrije samenleving hebben haar
verwezenlijking
gedwarsboomd
Door niet in te zien dat vrijheid zonder corrigerend optreden gedoemd is te
ontaarden
Ze zijn geboren rond 1968 en groeiden op met de verworvenheden van de jaren
zestig: de sociaal-democraten die geen moeite meer hebben met moraal. De
Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher (1974) veegt de Wallen schoon.
Stadsdeelvoorzitter Ahmed Marcouch (1969) deelt bezems uit in Slotervaart en
voedt Marokkaanse ouders op. Tweede Kamerlid Jeroen Dijsselbloem (1966) wil geen
pooiers en hoeren op MTV.
Niet lang geleden zouden ze op een zijspoor zijn gerangeerd
door de generatie vóór hen, vijftigers en zestigers die de sixties zelf
meemaakten en zich haar nalatenschap hebben toegeëigend: de emancipatie van
vrouwen en homo's, seksuele bevrijding, relativering van autoriteit en een
internationale blik. De kern: het individu heeft de vrijheid verworven zijn
meest eigen leven te leiden. Hij kan zijn spoor zoeken, zonder te worden
gehinderd door sociale controle, stand, klasse of religieus milieu.
Over de samenleving waarin dat autonome individu het beste
gedijt, heeft links sindsdien duidelijk ideeën gehad. Die is vrij, open,
ontspannen en tolerant, iedereen is gelijkwaardig, krijgt gelijke kansen en de
uitkomsten lopen niet al te ver uiteen. Het ideaal is prachtig. Het is alleen
tragisch dat de meest fanatieke aanhangers van de vrije samenleving haar
verwezenlijking hebben gedwarsboomd door niet in te zien dat in zo'n samenleving
correcties onvermijdelijk zijn.
Toenmalig burgemeester van Amsterdam, Ed van Thijn, hield
eind jaren tachtig het eerste rapport over Marokkaanse jeugdbendes onder de pet
- immers, voor hem was niet-ingrijpen een belangrijk principe. Opsporen van
uitkeringsfraude werd geassocieerd met razzia's. Hedy d' Ancona zei in 1973 in
een interview met NRC Handelsblad met haar kinderen te vrijen - "ik ben
erg erotisch". In 1996 begon in Amsterdam een leer-werktraject voor criminele
jongeren. Voor ambachtelijke en mentale vorming gingen die vervallen
vestingwerken opknappen. Toenmalig GroenLinks-wethouder Frank Köhler, geen
voorstander van wat voor dwang dan ook, vroeg de initiatiefnemer of die
"geobsedeerd" was door "oorlogsmonumenten".
Het individu heeft zich in de jaren zestig bevrijd van de
knoet van pa en pastoor. De Moraal werd afgeschaft - het vrijgemaakte individu
zou van nature snappen welke mores horen bij die ongeëvenaarde persoonlijke
vrijheid. De verhouding tussen overheid en burger werd gedicteerd door een
heilig geloof in non-interventie.
Veertig jaar later blijkt dat vrije individu een niet zo mooi
mens. Hij leeft voor en op zichzelf.
Hij houdt van grote auto's en metersbrede flatscreens. Als bestuurder plundert
hij uit de publieke ruif, lager op de ladder haalt hij zijn voordeel uit
verzekeringen en regelingen en dat voelt als handig koopmanschap. Leren is niet
leuk en vet eten lekker. Zijn assertiviteit is agressief.
Het vrije individu werd, in de woorden van Harry Kunneman,
het 'dikke ik'. Met zichzelf en zijn eigen leven is hij ingenomen. zelfs al
geniet hij een 'onderdaanvriendelijke' overheid, als burger is hij een kniezende
klant.
De samenleving lijkt intussen niet meer zo ontspannen en vrij
als het de soixante-huitards voor ogen stond. ze is minder open.
Letterlijk, door beveiligers, camera's, huizen achter hekken en een dam tegen
gelukszoekers. Figuurlijk, door de blik gericht op het eigen leven en argwaan
voor wat van buiten komt - Pool of asielzoeker. Het vertrouwen in politiek en
instituties is sinds 2002 laag, waardoor het SCP onlangs concludeerde dat deze
high-trust samenleving nu low trust is.
Geen wonder dat conservatieve cultuurpessimisten als Theodory
Dalrymple en Andreas Kinneging ploegen in vruchtbare grond. Ze claimen dat het
elitaire streven naar vrijheid volkse massa's van hun kaders heeft beroofd. Als
gevolg zijn hordes mensen veroordeeld tot leven in een uitzichtloze chaos aan de
onderkant. Dalrymple en Kinneging hebben een sterke troef in handen: de
generatie '68 is met haar links-libertaire mentaliteit vergeten de moraal te
onderhouden.
Tweehonderd jaar geleden waren Franse revolutionairen wel in staat tot
zelfcorrectie. In 1789 stelden zij een van de belangrijkste verklaringen van de
moderne tijd op: de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger. Nadat ze
in 1794 de meest fanatieken onder hen naar het schavot hadden gevoerd -
Robespierre had in naam van De Deugd (strijd tegen corruptie) 16.000 Fransen
laten onthoofden - stelden ze in 1795 een aangepaste Déclaration op.
Het was voorstelbaar geweest dat ze zich na Robespierres
'Terreur' hadden afgekeerd van alles wat naar deugden riekte. ze hadden ervoor
kunnen kiezen om de rechten van het individu te benadrukken dat ook niet veilig
was gebleken voor een extremistische republikein. De gematigde revolutionairen
deden iets anders. Bezorgd over het handhaven van de orde, vulden ze de 22
rechten uit de Mensenrechtenverklaring aan met plichten.
Zo zegt het 1ste artikel van de Devoirs: "De
instandhouding van de samenleving vereist dat de leden hun plichten kennen en
die vervullen." Ook zijn er artikelen met voorschriften voor goed gedrag, zoals
het 4de: "Nul n' est bon citoyen, s'il n'est bon fils, bon père, bon ftère,
bon ami, bon époux." Een goede burger is ook een goede zoon, vader, broer,
vriend en echtgenoot.
Dat de generatie '68 een afkeer had van deugden, is logisch.
Zij was opgegroeid met klemmende instituties en gesloten gemeenschappen die
moraliteit van boven oplegden. Het progressieve ongemak met moraal en een
dwingende overheid was dus legitiem. De volgehouden weerzin - ook toen bleek dat
het individu helemaal niet wist hoe de open samenleving te behouden - een beetje
dom.
Een sociaal-democraat of GroenLinkser heeft een deugdzaam
individu namelijk harder nodig dan een conservatief of rechts-liberaal. Het
soort samenleving dat progressieve geesten doorgaans willen, lukt alleen wanneer
haar leden goed met vrijheid en andere verworvenheden omgaan.
Voor conservatieven of christen-democraten zijn deugden niet
onbelangrijk, integendeel.
Alleen is in hun ideale wereld het individu ingesloten door gezin en
gemeenschap. Dan hoef je je over socialisering, disciplinering en correctie het
hoofd niet te breken, dat regelt de gemeenschap. Zo vindt conservatief Andreas
Kinneging dat moeders thuis moeten blijven om voor de kinderen te zorgen. 'De
vloek van het feminisme' is niet alleen dat er te weinig kinderen worden
geboren, het heeft vrouwen ook weggehaald van de taak waar ze 'nou eenmaal' voor
geboren zijn: opvoeding en verzorging. zeggen vrouwen hun baan op om voor de
kinderen te zorgen, dan worden daar volgens Kinneging moeders en kinderen
gelukkiger van. De conservatieve ideoloog heeft op een lastige vraag een
makkelijk antwoord.
De rechtse liberaal heeft niet veel op met gesloten
gemeenschappen. Ook niet met een overheid in het privédomein. Hij koestert
alleen minder hooggespannen ethische verwachtingen van de samenleving. De
doorsnee VVD'er heeft geen moeite met ongelijke sociaal-economische uitkomsten.
Met strikte handhaving van de wet net zomin.
De SP heeft daarentegen uitgesproken ideeën over hoe de
maatschappij zou moeten zijn. In haar ideaal klinkt vaak het woord 'beschaving'.
Getransformeerd uit een communistische partij kan de SP leven met een stevig
sturende overheid om die beschaving te helpen.
Het is de linkse liberaal die zich de moeilijkste opdracht
stelt. De onaangename druk van buiten is weggewerkt. Van conformisme bevrijd,
heeft de mens ruim baan naar het mooist mogelijke leven. Alleen is
zelfvervulling slechts mogelijk als hij de last van de vrijheid dragen kan. Dat
is: als hij zijn eigen grenzen kan bewaken en zichzelf kan corrigeren. Als hij
duurdere groene stroom koopt. Als hij zijn derde biertje laat staan. Als hij
snapt dat liefde voor kinderen geen lust verdraagt. Als hij ouderschapsverlof
bepleit, ook als hij zelf geen kinderen heeft. Als hij in
salarisonderhandelingen niet het onderste uit de kan haalt omdat de leraar,
verpleegkundige of agent tien keer minder verdient. Kortom, als hij beschikt
over een op de vrije ruimte toegesneden, geïnternaliseerde moraal.
De progressieve tieners en twintigers van toen, vijftigers en
zestigers nu, hebben niet willen zien welke ingewikkelde paradox besloten ligt
in hun prachtige ideaal: voor een echt vrije samenleving moeten haar leden meer
van die deugden in huis hebben. Politiek vertaald: om het ideaal van
vrijzinnigen als Femke Halsema te kunnen realiseren, moeten we conservatieven
als Andreas Kinneging om spullen uit hun gereedschapskist durven vragen.
Die morele bagage behoeft geen ideologisch label - liever
niet. De rechtvaardiging voor een postmoderne moraal moet een pragmatische zijn.
Maatstaf is de grootst mogelijke vrijheid voor zo veel mogelijk mensen. De
pragmatische moraal staat niet in dienst van lichte of zware gemeenschappen; ze
is gericht op burgerschap.
Welk stuk gereedschap missen we het meest? Waarschijnlijk de deugd van
zelfbeperking, de kunst van zelfsturing. Anders dan wordt gesuggereerd in
veelgehoorde kritiek op dat 'dikke ik', is het individu niet zo veel met
zichzelf bezig. In elk geval niet in die zin dat hij goed naar zichzelf kijkt,
zich bewust is van wat hij belangrijk vindt en weet welke keuzes daar in de
praktijk wel en niet bij horen. In plaats daarvan houdt hij zijn impulsen en
driften voor signalen van een heilige innerlijkheid. Dat resulteert in
opvliegendheid en legitimeert lomp en asociaal gedrag.
Tweede werktuig zou gevoel voor rechtvaardigheid zijn. Wie
zich drie keer het salaris van de minister-president laat uitbetalen, ondermijnt
een rechtvaardige verdeling van verdienste naar inspanning. Die geeft anderen
een excuus voor fraude en bedriegerij. Uit rechtvaardigheid volgt ook de sociale
solidariteit die gelijke vrijheid en kansen mogelijk maakt.
De moed om ongemak te pareren en moeilijke dingen te doen, is
eveneens noodzakelijk gereedschap. In plaats van hekken op te trekken rond onze
'vrije' ruimte, moeten we werk maken van de karaktervorming van het individu. De
vraag hoe ouders, onderwijzers en de omringende sociale omgeving dat moeten doen
zonder een spoor van Deugdenterreur, is even lastig als belangrijk. Dat vraagt
wijsheid - nog een onmisbare eigenschap, en moed.
Tot slot zijn er kleine werktuigen die het leven
veraangenamen: persoonlijke deugden als humor, zelfspot, speelsheid en ironie.
Want de opdracht van zelfvervulling mag groots zijn, zonder zelfrelativering
wordt dat geheid huilen. Nu heeft niemand bezwaar tegen een deugdzaam karakter.
Al in de zeventiende eeuw droeg het huis van Spinoza het vers: "Ach! waren alle
Menschen wijs, En wilden daarbij wel! De Aard waar haar en Paradijs, Nu isse
meest een Hel." De relevante vraag is hoe je een individu voor de vrijheid
uitrust.
Ook voordat Dijsselbloem cum suis moraliteit op links weer
salonfähig maakte, werd soms gesproken over vorming. Zo begon PvdA-minister
Jo Ritzen in 1993 een discussie over de 'pedagogische opdracht van het
onderwijs'. Twee jaar praatte een 'platform' over een grotere rol van scholen
bij de sociale en morele vorming van leerlingen.
Tegelijkertijd voerde diezelfde onderwijsminister de wet Weer
Samen Naar School (WSNS) in. Leerlingen met leer- en gedragsproblemen kwamen
naar het gewone basis- en voortgezet onderwijs. De meesten zitten op wat nu het
vmbo is, tussen jongeren voor wie schoolgaan al geen feest was. Sindsdien hebben
vmbo-leraren de grootste moeite orde te houden. Op de vraag naar 'morele
vorming' reageren docenten met spot of ergernis. "U bedoelt: voorkomen dat de
pleuris uitbreekt?"
Deugden gaan niet over gratis praatjes. Karakter kost,
behalve moeite, ook geld - voor ondersteuning van ouders, scholen of sport. Een
bezuinigingsoperatie als WSNS pakt negatief uit voor de vorming van leerlingen.
Hetzelfde geldt voor het Normen en Waarden-debat van premier
Balkenende: grote woorden waar de praktijk lelijk bij afsteekt - want de premier
deed niks aan de materieel en immaterieel lage waardering voor leraren. Bij
jeugdwerkers en docenten blijkt moraliseren alleen te slagen wanneer sprake is
van samenhang tussen ideologie, institutie en praktijk.
Als stadsdeelvoorzitter doet Ahmed Marcouch moeite voor die
coherentie. In Slotervaart is de criminaliteit op straat 'spectaculair gedaald'.
Door handhaving verandert de omgeving die grote invloed heeft op
probleemjongeren. Marcouch houdt ouders verantwoordelijk voor hun kinderen.
Onlangs riep hij burgers op de politie te helpen bij criminaliteitsbestrijding
door informatie door te geven. Vijf tien jaar geleden, onder burgemeester Ed van
Thijn, was de oproep te 'klikken' hem op een onaangename vergelijking met de
Tweede Wereldoorlog komen te staan.
Nu het soortelijk gewicht van de soixante-huitards in bestuur
en politiek afneemt, blijven dat soort kwalificaties achterwege. Wat telt is wat
werkt. Waren tot voor kort de deugden zo sexy als dikke bruine panty's,
sociaal-democraten van rond de veertig hebben een stille doorbraak
bewerkstelligd. Alleen heeft Marcouch als overtuigd moslim weer niet zo veel op
met dat vrijgevochten individu. Het is hoog tijd dat de echt vrijzinnigen het
onmisbaar materieel voor de vrije, open samenleving ontdekken. Ze moeten de moed
hebben zich de deugden toe te eigenen en ze aantrekkelijk te verkopen: als het
goed bewaarde geheim naar een mooier en gelukkiger ik.
Marcia Luyten is freelance journalist en schrijfster. Dit artikel is gebaseerd
op haar laatste boek 'Ziende blind in de sauna. Hoe onze politiek, economie
en cultuur 'Afrikaanse' trekken krijgen'.
Red.: Ondertussen heeft de kredietcrisis van 2008-2009
keihard toegeslagen. Dat werpt voor veel mensen een helderder of nieuw licht op
vele zaken:
Uit: De Volkskrant, 13-11-2008, column door Marcel van Dam
Wissel in andere richting
Het is onvoorstelbaar wat zich afspeelt in de wereldeconomie en vooral in de
economie van de Verenigde Staten. China heeft besloten een stimuleringspakket
van 586 miljard euro uit te rollen. Om dat bedrag bij elkaar te krijgen zou ons
land langer dan een jaar alle verdiensten van iedereen moeten afdragen. Als
Obama stimuleringsmaatregelen in dezelfde orde van grootte, afgestemd op de
omvang van de Amerikaanse economie, zou willen nemen gaat het om een bedrag van
ongeveer 2,2 biljoen dollar (2.200 miljard).
Het grote verschil tussen China en de VS is dat China in
staat is dat bedrag op te hoesten en de VS niet. Alle steun die de Amerikaanse
regering geeft aan particulieren en bedrijven komt neer op het verplaatsen en
het vergroten van schuld. De grootste verzekeraar van de VS, AIG, heeft nu meer
dan 150 miljard dollar overheidssteun ontvangen. Fannie Mae, de grootste
Amerikaanse hypotheekverstrekker, verloor in het derde kwartaal bijna 29 miljard
dollar. In één kwartaal! General Motors, waarvan tientallen jaren werd gezegd:
wat goed is voor General Motors is goed voor Amerika, sukkelt al jaren naar een
faillissement. Deutsche Bank verwacht dat het concern volgend jaar niets meer
waard zal zijn. ...
Deze crisis, waarvan niemand weet waar die eindigt, is
veroorzaakt door een ideologie die leert dat de hebzucht de beste motor is van
de vooruitgang. Volgens die ideologie jaagt het streven van de enkeling naar
méér ieder ander op hetzelfde te doen, waardoor iedereen uiteindelijk beter af
zou zijn.
Deze crisis maakt opnieuw duidelijk dat dit niet waar is.
Tientallen miljoenen mensen in de wereld zullen hun baan verliezen en tot
armoede vervallen omdat hebzuchtige mensen elkaar opjoegen hebzuchtiger te
worden, terwijl ze konden weten dat deze ratrace dood zou lopen.
Hoeveel bonussen de veroorzakers van de crisis ook zullen
mislopen, zij zullen niet tot armoede vervallen. Want over de hele wereld zijn
overheden bezig de crisis te bestrijden door de daders te redden.
Dit is niet bedoeld als kritiek. Ze konden niet anders. Als
je huis brandt, heb je liever een pyromaan als spuitgast dan geen spuitgast.
Maar het zou wel treurig zijn als straks na de crisis iedereen net doet of we
een boze droom achter de rug hebben en we de motor van de hebzucht weer gewoon
starten.
Het neoliberalisme heeft niet alleen in de financiële wereld
verwoestingen aangericht, maar in de hele samenleving. Onder Bush is het aantal
Amerikanen onder de armoedegrens met 25 procent gestegen. Bij ons is het aantal
huishoudens dat volgens de Europese definitie in duurzame armoede leeft (langer
dan drie jaar), tussen 1984 en 2000 zeven keer zo groot geworden. Dat komt
doordat het neoliberalisme en de politici die de leer omzetten in beleid er ten
onrechte van uitgaan dat iedereen in staat is aan de race naar méér mee te doen.
Deze crisis zou moeten worden aangegrepen om de wissel te
nemen naar een maatschappijopvatting die predikt dat we met zijn allen
verantwoordelijk zijn voor het welzijn van iedereen, in plaats van het
neoliberale uitgangspunt dat iedereen verantwoordelijk is voor alleen eigen
welzijn.
Het plan van werkgevers en werknemers om werktijdverkorting
te betalen uit de werkloosheidskas is een maatregel die past in de visie van
gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor allen. Daarom hoop ik dat het
doorgaat. Helaas hebben mensen die vanwege een gebrek aan vaardigheden niet
meekunnen in de ratrace en om die reden tot armoede vervallen, geen machtige
organisaties die voor ze opkomen. Die mensen snakken ook naar een
sociaal-economisch beleid dat gericht is op meer welzijn – en niet alleen op
meer rendement.
webversie
Ondertitel:
Het zou treurig zijn als straks na de crisis iedereen net doet of we een boze
droom achter de rug hebben en we de motor van de hebzucht weer gewoon starten.
Tussentitel:
Het neoliberalisme heeft niet alleen in de financiële wereld verwoestingen
aangericht, maar in de hele samenleving
Uit: De Volkskrant, 13-11-2008, door Wouter Bos
Europese economische orde is superieur
Door de kredietcrisis is gebleken dat de economische ordening en het morele
verhaal van Europa beter zijn dan die van Amerika.
Tussentitel: Matiging van excessen en ongelijkheden is ook een publiek belang
Met nog een half jaar te gaan tot de Europese verkiezingen moeten politici weer
kleur bekennen over Europa. Sinds het referendum van 2005 ligt dat van links tot
rechts gevoelig. Er dienen zich nu nieuwe kansen aan om het Europese verhaal te
revitaliseren en er nieuw draagvlak voor te verwerven. Europa kan nu bewijzen
dat het een superieur podium biedt om de problemen van de kredietcrisis op te
lossen. ...
... Het is pikant dat juist het Verenigd Koninkrijk, met zijn
recente geschiedenis van het stelselmatig weigeren van strenge Europese
toezichtregels vanwege de gevolgen voor de City, nu de strijd aanbindt met het
oude financiële systeem en het graaikapitalisme.
De kredietcrisis laat ook zien dat markten niet vanzelf het
goede doen voor mensen. Dat een sterke markt niet zonder een sterke overheid
kan. Dat de overheid in tijden waarin alles ter discussie komt te staan, een
baken van rust en zekerheid moet zijn. Dat een bedrijfsmodel dat enkel om
kapitaal en kapitaalverschaffers draait uiteindelijk vastloopt. Dat een te
sterke oriëntatie op de korte termijn kan leiden tot verkeerde prikkels,
onverantwoorde risico’s en zeer schadelijke gevolgen.
De kredietcrisis draait daarmee het speelveld om waar Europa
aan de verliezende hand leek. Want moesten we niet allemaal mee in het
Angelsaksische model van de neoliberale globalisering?
De kredietcrisis heeft het neoliberale ordeningsmodel eerder
op zijn tekortkomingen dan op zijn veronderstelde superioriteit gewezen. Het
winnende verhaal gaat uit van stakeholders in plaats van shareholders, zoekt het
in duurzaamheid in plaats van enkel winstbejag, verwacht niet alle heil van de
markt, maar zoekt kracht in samenspel van markt en overheid. Dat is in essentie
een Europees verhaal dat juist nu verteld moet worden.
De kredietcrisis is mede ontstaan door ongebreidelde
hebzucht. De morele vraag die zij oproept is of de wereld behoefte heeft aan een
nieuwe balans tussen meer en genoeg, tussen rijkdom en risico, tussen veel voor
sommigen en weinig voor velen. Ook bij het beantwoorden van deze vragen kan
Europa de leiding nemen. Omdat we niet aan de oorsprong van deze crisis stonden.
Omdat we een traditie van gematigdheid kennen. Omdat we voorbeelden in huis
hebben van hoe het borgen van publieke belangen en het bestrijden van
onredelijke ongelijkheden bepaald niet tot welvaartsverlies hoeven te leiden.
Integendeel. Al jaren hebben Scandinavische landen met hun
grote publieke sectoren en hun lage inkomensongelijkheid, het aantrekkelijkste
vestigingsklimaat. Europa kan nu laten zien dat meer niet altijd beter is, dat
een samenleving niet gebaat is bij excessieve risico’s, dat matiging van
excessen en ongelijkheden niet alleen een deugd is, maar ook een publiek belang.
Na de kredietcrisis kan Europa zich laten zien als een
superieur mechaniek om voor grensoverschrijdende problemen grensoverschrijdende
oplossingen te vinden. Maar Europa kan zich ook laten zien als een superieur
ordeningsmodel ten opzichte van het Amerikaanse en moet zich zelfs durven laten
voorstaan op een moreel verhaal dat anders en duurzamer en dus ook beter is dan
het Amerikaanse. ...
Red.: De invloed van deze crisis gaat nog veel langer
door.
Bij alle peilingen onder burgers blijkt dat ongeveer een
derde meegaat met het huidige min-of-meer neoliberale beleid van de top, dat is:
inclusief datgene dat zich nu bestempeld als "links" (met uitzondering van de
SP)
, maar dat tweederde van de burgers veel meer Rijnlandse ideeën aanhagen - hier
een zeldzame weerslag ervan in de media:
Uit: De Volkskrant, 29-11-2008.
‘We zouden veel meer naar de menselijke maat moeten kijken’
Geef mensen zelf verantwoordelijkheid, zoals bij het persoonsgebonden
budget , en de kans op misbruik neemt af. Die mening maakt deel uit van het
debat dat de Economische Agenda van de Volkskrant entameert.
Waar lijdt Nederland in economisch opzicht het meest onder: een overdaad aan
bureaucratie, een gebrek aan bèta’s of wordt er te weinig op de menselijke maat
gelet?
Met de recessie in het verschiet storten de lezers van de
Volkskrant zich enthousiast op de vraag: wat zijn de grootste economische
problemen van ons land? Dat vraagstuk staat centraal in de Economische Agenda,
die op www.vk.nl/ea valt te volgen. ...
Hieronder enkele lezersbijdragen.
Er is te veel bureaucratie (door Jos Sparreboom,
Leusden)
De regenten van Nederland creëren steeds meer werk in de overheidssector en de
daaraan verwante sectoren. Neem de uitkeringen. De instanties die zich daarmee
bezighouden zijn:
■ gemeentelijke sociale diensten;
■ de info-beheer groep voor
studietoelagen;
■ opvolgers van de AWBZ voor medische
hulp en zorg;
■ de belastingdienst voor huur- en
zorgtoeslagen;
■ het indicatie bureau.
Wat is Nederland toch een schatrijk land dat we ons dat toch allemaal kunnen
veroorloven!
Zonder sociale rechtvaardigheid kan de economie niet floreren
(door Werner Barendrecht, Amsterdam)
We zouden bij probleemgroepen zoals bijstandsmoeders en wajongers veel meer naar
de menselijke maat moeten kijken.
Geen ‘algemene’ maatregelen, maar bekijken wat een individu
nodig heeft om een ‘nuttige’ bijdrage aan de maatschappij te leveren.
Veel meer maatwerk, zonder dat belerende toontje dat er nu
nog veel inzit.
Respecteer ook dat sommige mensen niet een ‘economische’
bijdrage kunnen leveren. We zijn rijk zat om dat te kunnen dragen met zijn
allen.
Het individu kan zelf het beste beoordelen wat hij nodig
heeft. Door hem die verantwoordelijkheid te geven, wordt de kans op misbruik
vanzelf kleiner – zie bijvoorbeeld de positieve ervaringen met het
persoonsgebonden budget.
Niet alleen worden de mensen met zo’n budget op maat
geholpen, zij verschaffen ook nog eens zinvol werk aan anderen.
Dit principe zou op ander plekken in de maatschappij ook
kunnen worden toegepast. Het kost weliswaar geld, maar dat komt dubbel en dwars
terug in de maatschappij.
Er zijn in Nederland te weinig bèta’s (door
G.J.Alders, Hengelo)
De Nederlandse concurrentiepositie zal in de nabije toekomst vooral worden
bepaald door het op de markt brengen van technologisch geavanceerde producten.
Deze worden uitgevonden door aan technische universiteiten opgeleide
beta-wetenschappers. Nu kiest ‘bèta-potentieel’ nogal eens voor economische,
juridische of bedrijfskundige opleidingen.
Waarom? Die zijn makkelijker en bestuurs-/managentfuncties
zijn zo sneller bereikbaar. De opdracht is dus potentiële bèta’s een beter
perspectief te bieden.
Red.: Herman Wijffels is één van de weinigen in de
top van de maatschappij, de oligarchie, die op enig fatsoen kan bogen:
Uit: De Volkskrant, 23-12-2008, door Pieter Broertjes en Fokke Obbema
Interview | Herman Wijffels
Boven onze stand
.
'We kunnen de weg omhoog inslaan of naar beneden sodemieteren', zegt
aartsoptimist Herman Wijffels. De ondergang van het 'fundamentalistisch
kapitalisme' juicht hij toe. 'Ik geloof in nieuwe technieken.'
Nog maar net terug uit Washington, waar hij ruim twee jaar woonde, hoort hij
zijn landgenoten nieuwe vragen stellen. 'Ik beluister om me heen: heb ik die
nieuwe auto of die nieuwe afwasmachine echt wel nodig? Daarachter liggen vragen
als: waar zijn al die spullen eigenlijk goed voor? En: kunnen we wel doorgaan
zoals we gewend waren?'
Drie maanden geleden hield Herman Wijffels nog kantoor op 300
meter van het Witte Huis, als bewindvoerder bij de Wereldbank. Inmiddels woont
de voormalig topman van de Rabobank en architect van het huidige regeerakkoord
weer in Nederland - als 66-jarig ambteloos burger in een villa in lommerrijk
Maarn. Het aanzien van de wereld is in die periode drastisch veranderd: de
kredietcrisis is 'ontaard' in een mondiale recessie van nog onbekende omvang.
Herman Wijffels spreekt onomwonden van 'een vertrouwenscrisis in het bestaande
stelsel'. ...
Maar somber is hij allerminst. De crisis kan ook goed
uitpakken, meent hij. Zelfs als die doorslaat naar een heuse depressie. De
optimist Wijffels ziet diverse positieve signalen. Die variëren van de vragen
die mensen zich stellen over hun eigen koopgedrag, tot de uitverkiezing van
Barack Obama als president van Amerika en de ondergang van wat hij 'het
fundamentalistisch kapitalisme' noemt.
Sinds de val van de Muur in 1989 heeft die extreme variant
van het kapitalisme ruim baan gekregen, schetst de oud-bankier, samen met de
neoconservatieve stroming op politiek gebied. Dat houdt in dat 'de Wall
Street-definitie van een onderneming' bijna twintig jaar lang de overhand heeft
gehad. Daarin was geen plaats meer voor andere belangen, zoals die van
werknemers. Het bedrijf was gereduceerd tot 'een verhandelbare kasstroom', aldus
Wijffels, en werd uitsluitend voor financieel gewin geëxploiteerd.
...
Na twintig jaar ('historisch gezien heel kort') is tot zijn
vreugde een einde gekomen aan het neoliberalisme en het neoconservatisme. 'Die
twee stromingen beleefden hun summum met Bush en zijn met hem ook ten onder
gegaan.'
Die ondergang houdt nauw verband met de kredietcrisis, meent
Wijffels. 'Niet alleen de financiële wereld leefde boven haar stand, dat deden
of doen we allemaal. Want we gebruiken met z'n allen ongeveer een kwart meer dan
wat ons ecosysteem aankan, als het om cruciale bronnen als water, grondstoffen,
landbouwgrond en bossen gaat.'
Het besef van dit grotere verband leeft nog onvoldoende in
Nederland, vindt Wijffels, 'ook in de top van het kabinet'. 'Deze crisis wordt
primair als een financieel-economisch verschijnsel gezien. Feitelijk heeft de
regering behoorlijk adequaat gereageerd in de alle-hens-aan-dekfase. Maar wat ik
mis in de analyse, is de relatie met de bredere problemen waarmee onze planeet
te kampen heeft. De kredietcrisis is niet los te zien van de klimaatcrisis en de
energiecrisis;
in feite zijn we bezig de basis van ons bestaan aan te tasten.'
In zijn ogen is een complete transformatie van het economisch
bestel nodig, waarbij het van essentieel belang is dat productieprocessen worden
omgebouwd 'van lineair naar cyclisch'. 'Ruwweg gezegd: nu maken we spullen door
fossielen uit de grond te halen, te verwerken en te verbranden; wat we niet
kunnen gebruiken, blijft dus achter in de natuur als afval of als uitstootgas.
'Van die wegwerpeconomie moeten we af. We moeten overgaan op
cyclische processen, gericht op hergebruik.'
Kan de regering dat groene ideaal nog wel stimuleren, een 'New Green Deal'
tot stand brengen, als de belastinginkomsten straks miljarden minder zijn als
gevolg van de crisis?
'Het is een misverstand te denken dat voor zo'n activistisch overheidsbeleid
vooral veel geld nodig is. Er valt ook al veel te bereiken met nieuwe
regelgeving.' Als voorbeeld noemt Wijffels een wet die het mogelijk moet maken
dat iedereen die stroom produceert (via zonnepanelen, wind of anderszins), kan
leveren aan het elektriciteitsnet. ...
Maar als het niet de overheid is die groene initiatieven financiert, dan moet
de markt het doen. Alleen stuiten bedrijven op zeer terughoudende banken. Is de
krimpende economie niet een grote bedreiging voor uw mooie idealen?
Wijffels, met grote nadruk 'Het hangt er helemaal vanaf wat we er zelf van
maken. Dat is een kwestie van bewustzijn, wil en organisatievermogen. Die drie
componenten zijn nodig om wat van de toekomst te maken. Ik geloof in nieuwe
technieken waarbij we én welvarend kunnen leven én ons aanpassen aan het
draagvermogen van deze planeet. Dat is de hoopvolle toekomst die ik zie.
'Maar ik geef toe: het wordt een dubbeltje op zijn kant. We
staan op een tweesprong: we kunnen de weg omhoog inslaan of we kunnen naar
beneden sodemieteren. En dan kun je ook heel extreme, reactionaire politieke
reacties verwachten. Er staat verschrikkelijk veel op het spel.' ...
Is er nog wel voldoende politiek draagvlak voor nog meer kapitaal naar de
bankiers? Ze hebben recent veel antipathie gekweekt met hun optreden in de
Tweede Kamer, waarbij ze geen enkele zelfkritiek of schuldbesef aan de dag
legden.
'Daar was wel enige ruimte voor', zegt hij na flink aandringen zuinig. 'Ik hoor
dat jullie daar uitgesproken opvattingen over hebben, maar ik heb er geen
behoefte aan nu een oordeel uit te spreken.'
Liever spreekt hij vol vuur over positieve ontwikkelingen. Zo
brengt hij het gesprek als het maar even kan op nieuwe technologieën, die een
welvarende, duurzame levensstijl mogelijk kunnen maken. 'Door toedoen van de
milieubeweging wordt groen geassocieerd met consuminderen, maar ik ben ervan
overtuigd dat duurzaam én goed leven kunnen samengaan.'
En hij heeft het graag over de nieuwe president van de
Verenigde Staten - die wel het gewenste verband legt tussen de kredietcrisis en
de ecologische crisis. 'Obama zegt heel duidelijk: we hebben te veel op de pof
geleefd en daarmee onze economische groei gefinancierd. Nu moeten we op zoek
naar nieuwe bronnen van groei die duurzaam zijn, met name op energiegebied.'
Het fenomeen Obama is volgens Wijffels 'omhoog gewoeld door
deze tijd'; zijn opkomst is geen toeval. Nederland wenst hij zijn eigen Obama
toe, al ziet hij die vooralsnog niet. Maar de voedingsbodem is er. 'De
kernbeweging achter Obama wordt gevormd door mensen die je hier in Nederland ook
hebt. Dat zijn de 'spiritueel ongebondenen', mensen die bereid zijn hun eigen
leefstijl ter discussie te stellen. Volgens het onderzoeksbureau Motivaction
valt een kwart van de bevolking daaronder te rekenen.'
Denk na over je levensstijl, is dan ook wat Wijffels de lezer
van de Volkskrant wil meegeven voor de kerstdagen. 'Als individu kun je
keuzes niet uit de weg gaan.... Dat gaat van dubbel glas via minder vlees eten
tot de keuze voor een hybride auto. Iedereen moet vanuit zijn eigen positie
kiezen.'
Red.: Op het gebied
van onderwijs zijn er op dit moment (januari 2009) al meerdere ontwikkelingen
richting een meer Rijnlands beleid. Ook onder de fundamentalisten is er een en
ander aan het verschuiven:
Uit: De Volkskrant, 17-01-2009, door Pieter Hilhorst en Michiel Zonneveld
Niet op school leren, maar in de keuken
‘Het idee komt van van Bakkerij Theetuin Jikkemiene in het Zeeuwse
Nisse,’ vertelt Ella Buijze niet zonder trots. ‘Enkele jaren geleden kwamen we
daar tijdens een fietsvakantie toevallig met ons gezin langs. Daar werkten
jongeren met wat je in welzijnswerkjargon ‘een verstandelijke beperking’ noemt.
‘Ik heb weinig met die term. Het klinkt me te koud. Ja, dat
is misschien ook wel vanwege ons pleegkind. Hij heeft moeite met leren.
Theoretische vakken zijn niet aan hem besteed.
‘Toen we even later weer op de fiets zaten, zei mijn
pleegzoon opeens vol overtuiging: ‘Hier zou ik wil wel willen werken.’ Dat heeft
meteen de doorslag gegeven. Want werken in de horeca past inderdaad prima bij
hem. Hij wil dolgraag mensen helpen. Op feestjes gaat hij ook altijd rond met
hapjes en drankjes.
‘Opeens zagen mijn man en ik ook een toekomstige baan voor
hem. Zijn enige perspectief leek een plek op een sociale werkplaats. Die
verrichten goed werk hoor, maar het is de vraag of hij werk krijgt dat bij hem
past. Afgezien daarvan is er bij de sociale werkplaats hier in Tilburg een
wachtlijst van drie jaar. Intussen zitten de jongeren dan thuis.’
Het probleem was alleen dat er in Tilburg nog geen bedrijf
was zoals Jikkemiene. Met haar man bedacht Buijze daarvoor een simpele
oplossing: ze gingen het zelf doen. Nu is Ella Buijze de drijvende kracht achter
Prinsheerlijk, een café en lunchrestaurant in de Tilburgse
Nieuwlandstraat.
Haar zoon (15) zit nog op school, maar over een paar jaar zal
ook hij hier werken. Hij heeft al een paar keer gevraagd wanneer hij nu
eindelijk mag beginnen. ...
‘Wat je als klant ook niet merkt, is dat dit ook een school
is. Er werken hier tien leerling-medewerkers. Allemaal jongeren met
leerproblemen, maar ze verschillen onderling nogal. Iemand met het Syndroom van
Down, maar ook iemand die het net niet zou lukken een lagere beroepsopleiding
met een diploma af te ronden. En hier lukt dat wel.’
Een van de leerlingen is Ruben. Hij zat tot kort geleden op
het vmbo horeca-gericht. Het leek uitgesloten dat hij die opleiding ging
afronden. ‘Ik had problemen met theorie,’ zegt hij. ‘Op het vmbo kon ik het niet
volgen.’ Buijze: ‘Niet omdat hij niet slim genoeg is. Maar het moet in zijn
tempo.’ Ruben: ‘Hier krijg ik individueel les, en gaat het wel goed.’
Een collega-leerling, Lisanne, vertelt dat ze op een
Mytyl-school zat. ‘Ik wil heel graag iets met mensen doen.’ Zij heeft problemen
met rekenen. ‘Dat is lastig in de horeca,’ zegt Lisanne. ‘Hier oefen ik daarom
veel op rekenen.’
Buijze: ‘In Prinsheerlijk werken verder vier
begeleiders. Zij werken in het café-restaurant, maar zei leidden de jongeren ook
op. Onze chef-kok is een bevoegd docent. We bieden de leerlingen een breed
aanbod. Ze krijgen bijvoorbeeld rekenlessen in het kantoor achter het
restaurant.’
De bedoeling is dat de leerling-medewerkers uiteindelijk
doorstromen naar een reguliere baan. Buijze denkt dat de meeste leerlingen een
goede kans maken. ...
Red.: Wat de heren alfa(-gamma)-intellectuelen, al dan
niet neurotisch
, hier ontdekt hebben is de waarde van het praktijkonderwijs. Dat er grote
groepen kinderen zijn die je niet helpt met een programma dat alleen letters en
in de aanken zitten inhoudt. Iets waar de heren intellectuelen zelf geen moeite
mee hebben, en waarvan ze tot voor kort niet konden voorstellen dat er grote
groepen zijn die dit gerecht niet door hun keel kunnen krijgen.
Wat hier gaat het over kinderen met diverse lichtere
handicaps, maar daarbij hoort natuurlijk een glijdende schaal richting
tientallen procenten van de onderwijsbevolking.
Meer over het Rijnlandse onderwijsbeleid hier
.
Terug naar de kredietcrisis:
Uit: De Volkskrant, 14-03-2009, door Frank Ankersmit, hoogleraar
geschiedenis aan de Universiteit Groningen.
Essay | Te lang leefden wij in onze veilige privéwereld, waardoor we de
publieke wereld verwaarloosden. De kredietcrisis schudt ons wakker.
Einde van het eigenbelang Een van de beste films die
ik ooit zag was The Truman Show uit 1998. De hoofdpersoon ervan heet
Truman; hij is gelukkig getrouwd, heeft een leuk gezinnetje en een aardige baan.
Maar het begint bij hem te knagen. Hij zou wel eens wat meer van de wereld
willen zien dan het eiland waarop hij woont en waar hij nog nooit vanaf was. Bij
de reisbureaus krijgt hij onveranderlijk nul op het rekest. Hij wordt wantrouwig
en raakt gaandeweg met iedereen in conflict. De toestand wordt onhoudbaar. Hij
besluit van zijn eiland te vluchten met een gestolen zeilboot. De nacht van zijn
vlucht stormt het verschrikkelijk. Het scheelt maar een haar of hij was
verdronken.
Maar ’s ochtends ligt de zee er weer kalm bij. Truman dobbert
rustig voort met zijn boot en dan, ineens, boem! – tot zijn opperste
verbijstering stoot hij met zijn boot tegen een kartonnen muur die beschilderd
is in de kleuren van een mooie ochtendhemel.
Wat hij voor een ochtendhemel hield, blijkt een suggestief
schilderwerk. Die muur strekt zich eindeloos naar alle kanten uit. Truman
realiseert zich ineens dat hij aankijkt tegen een enorme, honderden kilometers
grote koepel waaronder zijn hele leven zich heeft afgespeeld.
Maar in die kartonnen muur zit een deurtje. Hij gaat door dat
deurtje en wordt begroet door een enorme mensenmassa, door reporters,
journalisten. Het houdt niet op. Dan stapt een waardige oude heer naar voren.
Die vertelt hem de waarheid: zonder het te weten, is hij levenslang het
onderwerp geweest van een tv-soap die vanaf zijn geboorte jaar in jaar uit over
de hele wereld werd uitgezonden door hem, de director van die soap. Iedereen
wist dat, zijn vrouw, zijn kennissen en alle collega’s daar op dat eiland.
...
Met de kredietcrisis is ons iets dergelijks overkomen. De
afgelopen jaren leefden we, net als Truman, rustig en nietsvermoedend in onze
privésfeer. We dachten dat die sfeer, of liever de som van al die privésferen
tezamen, heel de wereld was. Net als Truman wisten we niet dat er buiten die
privésfeer nog een ‘echte’, publieke wereld was; we leefden ieder in ons eigen
wereldje en waren druk bezig dat voor onszelf zo comfortabel mogelijk in te
richten.
We bleven doof voor vage geruchten dat die ‘echte’ wereld wel
eens op een vervelende manier in dat wereldje van ons zou kunnen inbreken. ...
Maar met de kredietcrisis voeren we tegen de grenzen van onze
privéwereld aan, net als Truman met zijn zeilbootje. Tot onze grote schrik bleek
dat er ‘daarbuiten’ wel degelijk een publieke, een echte wereld bestaat;
bovendien een zeer ongezellige realiteit die in het geheel geen boodschap heeft
aan het comfort en de knusheid van dat privéwereldje. ...
Zoals Truman zijn private wereld ineens moest verruilen voor
een hem geheel nieuwe en verontrustende publieke wereld, zo vergaat het ons nu.
Binnen de neoliberale Weltanschauung leefden wij allen als Leibniz’s
‘vensterloze monaden’ (als eenheden, beschreven in zijn Monadologie van
1714), met de blik strak naar binnen en gericht op de eigen navel. Het
neoliberalisme prees die inwaarts gerichte blik aan in de vaste, maar nimmer als
juist bewezen overtuiging dat die ons ‘de beste van alle mogelijke werelden’
garandeerde.
De wetenschap van de economie had de verheven taak de
harmonie tussen alle vensterloze monaden te bewerkstelligen. De dunne en
onzichtbare draden van het rationele eigenbelang verbonden al die in zichzelf
verzonken eenheden tot een hecht netwerk en weefden die tezamen tot wat de beste
van alle mogelijke werelden leek. Zoals Adam Smith het met zijn invisible hand
al uitdrukte: het eigenbelang is de dienaar van de welvaart. Bernard de
Mandeville zei het in 1724 zo: private vices zijn public benefits.
Met de kredietcrisis stootten wij op de grenzen van dat
liberale wereldbeeld. We werden met de neus gedrukt op de harde realiteit dat
voor public benefits meer nodig is dan die private vices. Het
publieke domein houd je niet overeind met alleen het rationele eigenbelang en
het winstbejag. De gezondheid van het publieke domein vereist de erkenning van
een publiek of algemeen belang; een algemeen belang dat uitgaat boven, en nimmer
geheel te reduceren is tot, het private eigenbelang. Willen we dat publieke
belang dienen, dan zullen we dat zo verontrustende publieke domein moeten
betreden. Pijnlijk, maar onvermijdelijk.
Dat publieke domein is er allereerst in zijn zuiver fysieke
vorm: de planeet waarop wij allen leven. We moeten dat fysieke publieke domein
zeker niet beperken tot straten, pleinen en overheidsgebouwen, zoals men
gewoonlijk doet. Want met wat zich daarbuiten afspeelt, in de natuur, is ook een
publiek belang gemoeid. Misschien wel het grootste publieke belang dat er is.
Dat is de voorwaarde voor al het overige.
Bij uitstek dát fysieke publieke belang werd meedogenloos
ondergeschikt gemaakt aan het eigenbelang; want we zagen van dat publieke belang
slechts wat paste binnen de vensterloze monaden van het eigenbelang.
Het is een verhaal dat al miljoenen malen verteld werd, maar
nog lang niet vaak genoeg. Wanneer het gaat om onze medemensen laten we ons nog
wel eens uit onze vensterloze monaden trekken. Maar we herkennen ons te weinig
in de natuur om die dat ook te gunnen. De natuur gaat ons dus straks hardhandig
aan haar bestaan herinneren.
Vervolgens is er het publieke domein in politieke zin: de
wereld van de staat, van de politiek en de politieke partijen, van het recht.
Ook hier werd de laatste decennia de monadische vensterloosheid geïntroduceerd.
Het bedrijfsleven, de normen, de waarden en de logica van de private sector (en
die daar inderdaad uitstekend en onmisbaar zijn!) werden ook het publieke domein
binnengehaald.
Dat wezensvreemde element werkte daar als een bijtend zuur,
waardoor van de bouwwerken van dat publieke domein nu nog slechts de aangevreten
resten overeind staan. De beperkte blik van het rationele eigenbelang leidde tot
algehele blindheid voor het publieke domein.
Geen beter voorbeeld zijn hier de lobby’s in de VS. Wanneer
er verkiezingen geweest zijn in de VS, wanneer de kiezer gesproken heeft en
wanneer de gekozene zijn beslissingen moet gaan nemen over wetten en
maatregelen, dan wordt hij besprongen door een in Washington wonende horde van
lobbyisten. Die worden er door allerlei instanties – meestal grote bedrijven –
gefinancierd om de politieke besluitvorming in aan die instanties welgevallige
richting om te buigen. Vrijwel steeds met succes. Private partijen kregen
daarmee een illegitieme greep op publieke beslissingen. In de VS is het
lobbyisme volstrekt geaccepteerd – het is alsof men de corruptie in het
politieke systeem inbouwde. Het publieke domein werd zo opgedoekt en verkocht
aan het private domein.
De gemiddelde West-Europeaan beziet dit spektakel met
evenveel ongeloof als verontrusting. Wat blijft er van een democratie over als
dit soort praktijken algemeen aanvaard worden?
Maar de bittere waarheid is dat wij in West-Europa weinig
beter af zijn. Met de neoliberale privatiserings- en verzelfstandigingsgolf werd
bij ons het grootste gedeelte van de overheid aan (half of heel) geprivatiseerde
partijen overgedragen. Hier werd uitverkoop gehouden van ons collectieve recht
tot zelfbeslissing. Onze regeringen die dat deden verkochten dus iets wat niet
van henzelf was, maar van ons als staatsburgers. Goed bezien was dat pure
diefstal.
Maar niemand die er iets aan deed. Ook het parlement niet,
terwijl het diens absoluut eerste taak had moeten zijn juist dit te voorkomen.
De wijze waarop de Tweede Kamer de parlementaire controle verwaarloost, houdt al
niet over; maar geen kik geven wanneer de regering zaken die onder die
parlementaire controle vallen aan derden uitbesteedt, is dan nog een graadje
erger.
Zeker wanneer de regering dat alles ook nog bepleitte onder
het motto dat bestuurlijke efficiency beter is dan de rompslomp van
democratische verantwoording. Overigens bleek van die beloofde efficiencywinst
door het opgeven van democratische controle in de praktijk weinig terecht te
komen.
In 1998 publiceerde de belangrijkste hedendaagse politieke
theoreticus Quentin Skinner een boek met de verrassende titel Liberty before
Liberalism. Zoals deze titel aangeeft, is er volgens Skinner een vrijheid
van voor het liberalisme, een vrijheid dus die we met het liberalisme
kwijtraakten. Dat is de vrijheid van het zogenoemde republicanisme. Dat heeft
niets van doen met het afschaffen van het koningsschap, maar alles met de
noodzaak om het publieke belang (‘res publica’ betekent ‘de publieke
zaak’) tot gids te kiezen voor het politieke beleid. Die gids moet zich niet
laten desoriënteren door private belangen. Uiteraard moeten die een belangrijke,
zelfs heel belangrijke rol spelen; maar ze moeten altijd ondergeschikt blijven
aan overwegingen van algemeen, publiek belang. De kredietcrisis heeft ons
getoond wat er gebeurt wanneer men deze ‘republikeinse’ les uit het oog
verliest. De exclusieve focus op het private belang bewerkte uiteindelijk chaos,
armoede en werkloosheid in plaats van rijkdom.
Laten we daarom kiezen voor de ‘vrije staat’ van het
republicanisme; een staat die vrij is van de corruptie van het publieke belang
door het private belang. Dat is een staat waarin de politiek boven de economie
staat en niet omgekeerd, zoals nu in vrijwel alle westerse democratieën het
geval is.
Wat uiteraard in het geheel niet betekent dat men het belang
van de economie zou moeten bagatelliseren. Maar er zijn zwaarwegender belangen
dan de economie. Beter relatieve armoede in een vrije samenleving dan welvaart
in onvrijheid en een vernietigd milieu, als er al sprake zou zijn van een of/of.
Wie het anders ziet, heeft zijn prioriteiten niet goed op orde. Pas dan is er
niet alleen vrijheid voor het liberalisme, maar ook erna.
Tussenstuk:
Uit de VVD gestapt
Frank Ankersmit (1945), co-auteur van het Liberaal Manifest, stapte onlangs
uit de VVD. In de Volkskrant zei hij daarover: ‘Ik was het al langere
tijd niet eens met de te neoliberale koers van de partij. Dat was nooit een
reden mijn lidmaatschap op te zeggen – er moet ook ruimte zijn voor
meningsverschillen. Maar het slappe optreden van de VVD bij de kredietcrisis was
de druppel die de emmer deed overlopen. ...'
Red.: De tijden zijn gunstig voor het
Rijnlandse denken - het volgende gaat over een van de speerpunten in de strijd:
Uit: De Volkskrant, 03-04-2009, recensie door Hans Wansink
Kosmopolitische magie is voorgoed voorbij
Straatvechter René Cuperus gaat in een lang uitgevallen, swingende column
tekeer tegen politieke elites die onzekerheid en onveiligheid verkopen en geen
leiderschap bieden.
... Het combineren van openheid naar de wereld en nationale trots
is een kunst die de Zweden, de Noren en de Finnen nog altijd goed verstaan,
observeert Cuperus. Ook Nederland werd door buitenlanders van oudsher tot deze
categorie van ‘kosmopolitische nationalisten’ gerekend: handelsnaties die hun
zelfvertrouwen ontlenen aan een fundament van nationale eigenheid. Die balans,
constateert Cuperus in zijn grote essay over de explosieve maatschappelijke
verhoudingen van onze tijd, is in Nederland zoekgeraakt. ...
De balans tussen kosmopolitisme en nationale eigenheid is
niet in 2002 verstoord geraakt, maar op zijn laatst in 1989, na de val van de
Berlijnse Muur. De balans is uit het lood geslagen door de opstand van de
elites. Cuperus verwijt de elites een ‘rigide, kritiekloze omhelzing van
neoliberale globalisering, Europese uitbreiding en verdieping, massamigratie en
de kenniseconomie’. Die elites zijn verantwoordelijk voor onzeker makende
hervormingen van de publieke sector, voor het ‘politiek correcte wegkijken van
multiculturele integratieproblemen’ en voor de ‘zelfontkenning van de natiestaat
Nederland’.
In plaats van leiderschap te bieden in een wereld op drift,
verkopen politici en experts onzekerheid en onveiligheid. Ze promoten een
nieuwe, globale wereld, zonder inbreng of betrokkenheid van de rest van de
bevolking. Maar, schrijft Cuperus, ‘wie denkt dat de globalisering als vanzelf
globale mensen voortbrengt – globale politiek, globale democratie, globale
saamhorigheid – die speelt met historisch en maatschappelijk vuur’.
Dat verwijt maakt Cuperus vooral het progressieve
establishment: het ‘weldenkend Nederland van de well-to-do D66- en
GroenLinks-achtigen’. Zij zijn de kop van Jut in De wereldburger bestaat niet,
het eerste politieke traktaat waarin de kredietcrisis is verdisconteerd. Cuperus
duidt die niet alleen als ontsporing van het financiële kapitalisme, maar als
veel verder strekkende ‘globaliseringscrisis’. De magie van de naoorlogse
idealen van wereldburgerschap en Europese eenwording is voorgoed voorbij.
Het populisme omschrijft Cuperus als een ‘rooksignaal van
kortsluiting tussen politiek systeem en burgers, tussen elites en achterban’.
Die kortsluiting heeft niet alleen betrekking op gebrekkige communicatie. Er is
ook sprake van een crisis van de representatie: naar de ‘toekomstpessimisten’,
de meerderheid van de bevolking die zich zorgen maakt over bestaanszekerheid en
leefbaarheid als gevolg van globalisering, individualisering, migratie en
klimaatcrisis, wordt niet geluisterd.
Cuperus waarschuwt voor de anti-democratische tendenties van
het populisme: de definitie van het volk als één en ondeelbaar (tegen het
pluralisme) en de dictatuur van de meerderheid (uitsluiting van minderheden).
Hij waarschuwt ook tegen de klassieke opvatting van populisme als een
intermezzo, een grote schoonmaak van de democratische instituties die na het
instorten van de beweging van de uitdagers verkwikt een nieuw leven beginnen.
Daarvoor zit het ressentiment van de massa ten opzichte van de elites te diep.
De splijting van de ‘middenklassensamenleving’ in winnaars en verliezers van de
globalisering acht Cuperus bewezen door breuklijnen in de klassieke
middenpartijen: de PvdA en de SP, respectievelijk de Duitse SPD en Die Linke als
gescheiden optrekkende takken van de sociaal-democratie. Pendant daarvan is het
uiteenvallen van de liberale partijen in kosmopolieten, nationalisten en
conservatieven. Behalve met het Misverstand Globalisering en het Misverstand
Populisme, illustreert Cuperus deze kortsluiting ook aan de hand van het
Misverstand Europa en het Misverstand Multiculturele Samenleving.
Cuperus is schatplichtig aan één van de belangrijkste
conservatieve denkers van de twintigste eeuw: de Amerikaanse historicus
Christopher Lasch (1932-1994). Een jaar na zijn dood verscheen The Revolt of
the Elites and the Betrayal of Democracy. ...
De stelling van Lasch is nu dat de realiteit vandaag de dag
precies tegenovergesteld is. Niet de elite, maar de gewone mensen vormen het
hart van de westerse beschaving. Ze houden vast aan het gezin als bron van
stabiliteit in een turbulente wereld, staan gereserveerd ten opzichte van
alternatieve levensstijlen en koesteren een diep wantrouwen tegen
maatschappijhervormende projecten. Scherper dan de elite zijn gewone mensen zich
bewust van de tragiek van het bestaan en van de onmogelijkheid de
maatschappelijke ontwikkeling, de natuur, het lichaam en het menselijk geluk
onder controle te krijgen.
Cuperus volgt Lasch niet in zijn uiterste consequenties. Hij
blijft halverwege steken: toch liever links dan conservatief. Hij bekent zich
tot de school van tegendraadse sociaal-democratische denkers als Herman Vuijsje
(een geactualiseerde editie van zijn klassieke studie Correct – Weldenkend
Nederland sinds de jaren zestig verscheen enkele maanden geleden), H.J Schoo
en Paul Scheffer. De invloed van Vuijsje en Schoo op progressief Nederland was
marginaal, omdat ze tegen de tijdgeest in schreven. Aan Scheffers lijvige
Land van aankomst wordt vooral veel lippendienst bewezen.
Cuperus’ boek is minder origineel, maar ook minder
pretentieus. Het verschijnt op het juiste moment. Bovendien is Cuperus, nummer
vijf op de kandidatenlijst van de PvdA voor het Europees parlement, meer dan
zijn leermeesters het type van de politieke straatvechter. Tegenstanders in
allerlei soorten en maten, van de Duitse socioloog Ulrich Beck, via Máxima tot
Sophie in ’t Veld van D66, krijgen er stevig van langs. ...
De wereldburger bestaat niet – Waarom de opstand der elites de samenleving
ondermijnt, René Cuperus. Bert Bakker; 344 pagina’s; € 19,95; ISBN 978 90
351 3192 7
Red.: Sterk aanbevolen dus, dit boek - de Rijnlandse
visie staat hier
.
Dagblad De Pers, 18-02-2009, door Jan-Hein Strop Toekomst | Over
een paar jaar, na de crisis De aarde wordt weer ronder
Ooit
is deze crisis achter de rug, echt waar. Maar tegen die tijd, ergens na 2010, is
de wereld grondig veranderd. Banken zijn terug bij af, er is minder welvaart en
duurzaamheid raakt op alle fronten verankerd in de economie. Een vooruitblik in
vijf hoofdstukken.
1 Het wordt allemaal wat minder, behalve voor talent.
De tweede helft van de jaren negentig, wat was die mooi. Het was de tijd van
Paars, Bill Clinton, Hans Breukhoven, de Spice Girls, Cor Boonstra en
welvaartsgroei voor (bijna) iedereen. En van Nina Brink, het interneticoon dat
zorgde voor een korte onderbreking van de economische voorspoed. Maar na de
dotcomcrash ging het feest vrolijk door, mede dankzij een wildgroei van
kredieten. Geld was goedkoop, zodat iedereen kon lenen: van bedrijvenopkopers
tot huizenbezitters.
Het feest is niet teruggekeerd, nu de crisis voorbij is.
Althans, niet met dezelfde intensiteit. De verwachting van economen dat Azië
(minus Japan) het grootste deel van de groei naar zich toetrekt, is uitgekomen.
Het Westen, en dan vooral Amerika met zijn astronomische overheidsschuld, heeft
moeite concurrerend te blijven. Dat China begin 2009 als allereerste weer
tekenen van herstel liet zien, was het beste bewijs van zijn grote veerkracht.
Andere landen in de regio hebben snel dat goede voorbeeld gevolgd.
Bovendien kampen we in het Westen met een peperduur
demografisch probleem dat iedere dag verergert: de vergrijzing. Werknemers
moeten daarom langer werken en meer pensioenpremie betalen. Vervelend genoeg
moet de belasting gelijktijdig omhoog om het sterk opgelopen begrotingstekort te
financieren. Voor hoogopgeleiden is er wel goed nieuws: zij worden door de
vergrijzing steeds schaarser, waardoor bedrijven meer willen betalen voor
talent.
Mensen zonder traditioneel arbeidscontract (zzp’ers en
uitzendkrachten) zijn nog steeds in opmars, en naar Scandinavisch model (premie
betalen via de belastingen, niet via werkgever) opgenomen in het systeem voor
sociale voorzieningen. Allochtonen maken zich op voor een grote inhaalslag –
bedrijven hebben de jonge werknemers hard nodig. En dat is een goede
ontwikkeling, want hun verdere (economische) integratie is maatschappelijk
wenselijk.
Laatste reden voor bescheidenheid is de afgenomen rol van
kapitaal. De ongekende groei van krediet is piepend en krakend tot stilstand
gekomen: geld kost weer geld.
2 De banken zijn weer helemaal terug bij af.
Een groot aantal banken is nog steeds geheel of deels in overheidshanden. Het
zijn saaie instituten, wars van financiële innovatie; een soort
elektriciteitsbedrijven, zich bewust van hun ondersteunende, maatschappelijke
functie. En al zouden ze opnieuw complexe derivaten als MBS, ABS of CDO wíllen
verkopen – het mag niet meer.
De crisis heeft westerse overheden geïnspireerd tot nieuwe
regelgeving die banken dwingt tot meer transparantie, veel strenger
risicomanagement en verstikkende kapitaaleisen. Een hele generatie bankiers is
nu gewend aan overheidsinvloed, direct in het bestuur of via het
aandeelhouderschap. Dat kreeg vaart met de benoeming van ex-minister van
Financiën Zalm tot bestuursvoorzitter van een grote bank in Nederland, die de
Haagse ambtenaren moest adviseren hoe de financiële sector aan banden te leggen.
Er staat nu een hekje om de activiteiten van ING, ABN Amro en anderen, want het
is duidelijk dat alle problemen voor de sector van buiten kwamen. De wildgroei
van subprimehypotheken was in hoofdzaak een Amerikaans fenomeen, waarin Europese
banken met veel geleend geld helaas ook belegden.
Ooit waren zakenbankiers op Wall Street the masters of the
universe, nu zijn bankiers weer zoals ze voor de jaren negentig altijd
waren: risicomijdend, een tikje grijs. Net als vroeger staan ze achter een loket
geduldig op u te wachten om uw spaargeld in ontvangst te nemen.
3 Er is minder krediet, maar meer alternatieve vormen van financiering buiten
de bank om.
Dat er geen miljarden (bijna) gratis geld meer beschikbaar zijn, lijkt op het
eerste gezicht een groot probleem. Want de grote economische groei van voor de
crisis was juist te danken aan de snelle groei van krediet.
Gelukkig hebben we de bank veel minder hard nodig.
Alternatieven zijn in opkomst. Denk aan de populariteit van de coöperatie, een
ondernemingsvorm gedragen door betrokken leden (Rabobank!). Toen het Vlietland
Ziekenhuis in grote financiële problemen kwam, schraapte zorgverzekeraar DSW
samen met het ziekenhuispersoneel, 160 huisartsen en een aantal thuis- en
ouderenzorgorganisaties 18 miljoen euro bij elkaar om een bod te doen op het
ziekenhuis. Via een soort spaarplan investeert het personeel maximaal duizend
euro per persoon. Als het ziekenhuis winst maakt, krijgen zij rendement. De rest
van de winst wordt teruggestopt in het ziekenhuis, maar dankzij hun investering
mogen de andere coöperatieleden wel meebeslissen. Of denk aan het bedrijf
Suppack, opgericht door een groep ontslagen Unilever-werknemers die allemaal
aandeelhouder zijn. Ondernemingen waar zoveel loyaliteit is, zijn aan de
winnende hand.
Ook het model waarin de klant aandeelhouder wordt, wint aan
belang. Zo’n klant voelt zich verbonden aan het bedrijf, neemt een zo breed
mogelijke groep producten af (bijvoorbeeld verzekering, krediet, hypotheek,
enz.) en de aandeelhouders zijn geen versnipperde groep meer met versnipperde
belangen, zoals vroeger vaak het geval was.
Voor startkapitaal klopt een jonge entrepreneur niet meer aan
bij een bank. Geld lenen doe je bij een vermogend familielid of iemand anders
die in je gelooft. De overheid steunt deze vorm van financiering met de Tante
Agaath-regeling, die het verstrekken van startkapitaal fiscaal aantrekkelijk
maakt, en broedt op uitbreiding met overheidgaranties. Voor het lenen van
grotere sommen geld kloppen bedrijven aan bij speciale fondsen, een soort
private equity maar dan met een langetermijnvisie. Niets nieuws natuurlijk, maar
deze investeerders staan weer helemaal op de radar.
En vergeet ten slotte niet dat er voor een goed idee altijd
geld is, ook bij een bank.
4 Een nieuwe oliecrisis bedreigt de wereld, maar zorgt voor een
stroomversnelling van de duurzame economie.
De kredietcrisis en de lage olieprijs hebben voor een korte stagnatie gezorgd in
de ontwikkeling van de duurzame economie. Maar nu de groei weer aantrekt, neemt
de vraag naar olie weer toe met als gevolg opnieuw sterk stijgende prijzen.
Omdat er in de voorafgaande jaren te weinig is geïnvesteerd in oliewinning,
terwijl dat juist nodig was nu de gemakkelijk winbare olie op raakt, dreigt er
grote olieschaarste. Hiervoor was niet gewaarschuwd door obscure doemdenkers,
maar door talloze experts en oliemaatschappijen als Shell zelf.
De crisis viel door een kosmisch toeval samen met het steeds
nijpender klimaatprobleem, dat vraagt om het terugdringen van fossiele
brandstoffen. Het duurzaamheidsdenken, dat de recessie aardig is doorgekomen,
staat weer boven aan de agenda. Het Westen, dit keer inclusief de VS onder
leiding van Obama, investeert weer volop in zonne- en windenergie plus allerlei
technologie om energie mee te besparen. Met het elektrificeren van het
wegverkeer worden de eerste serieuze stappen gezet, mede dankzij de verdere
verbreiding van de auto met stopcontact (‘plug-in hybrid’). Daaraan gekoppeld is
de ontwikkeling van een smart grid: een slim, ict-gedreven elektriciteitsnetwerk
dat decentrale elektriciteitsproductie toelaat, en bovendien de elektrische auto
van duurzame stroom voorziet.
Nieuwe bedrijfjes maken in hun businessplan meteen ruimte
voor energie-efficiëntie, een voordeel dat hun winstgevendheid nu én op lange
termijn vergroot. Zo ontstaat de nieuwe duurzaamheidsbubbel in de economie, die
grote investeringen naar zich toetrekt. Daar hoeft niemand voor te vrezen –
behalve een handvol overmoedige beleggers. Economische ontwikkeling gaat altijd
gepaard met bubbels, zo leert de geschiedenis. Dat is de prijs van vooruitgang.
Nu energie steeds duurder wordt, en er een prijskaartje hangt
aan de uitstoot van CO2, ontstaat een gedeeltelijke deglobalisering. Vóór de
crisis waren er spotgoedkope arbeiders en een zo ongeveer gratis mondiaal
distributiesysteem, wat de invloedrijke Amerikaanse journalist Thomas Friedman
inspireerde tot zijn boek The world is flat. In de nieuwe wereld is de
aarde weer wat ronder en dat biedt voor Europa uitstekende kansen.
Outsourcing en offshoring zijn uit. Bedrijven kijken niet
alleen meer naar loonkosten, maar besluiten vanwege de ecologische kostenfactor
weer lokaal te produceren. Daarmee creëren ze waarde en werkgelegenheid.
Europa realiseert zich weer hoe belangrijk het is om een
eigen maakindustrie te hebben. De strategisch zo belangrijke kennis (know how
to make) die daar ontstaat, exporteren we niet zomaar naar China. Als dat
land met grote milieuproblemen onze duurzame technologie wil kópen, is dat
natuurlijk prima: we bouwen het hier en zij betalen vervolgens de hoofdprijs.
5 Nederland kan zich als klein land een diensteneconomie permitteren, maar
weet dat het ook moet produceren.
Alleen een klein land kan zich een concentratie op diensten permitteren. Met
sterke fiscale prikkels kan het diensten stimuleren – denk aan de Rolling
Stones, die financieel kantoor houden in Amsterdam – en de negatieve effecten
van die eenzijdigheid afwentelen op het buitenland. Dat betekent dat we zuinig
zijn op de diensten die we hebben, zoals een grote, hoogwaardige financiële
sector (ja, echt).
Misschien nog wel belangrijker is dat we prudent omspringen
met onze maakindustrie, omdat die de aanjager is van de diensteneconomie en een
meer duurzame bron van welvaart. Laten we die elektrische auto’s vooral
produceren in Limburg, waar al zo’n fabriek staat (Duracar). Laten we de
bedrijven die ertoe doen in de groene economie de ruimte geven, in de hoop dat
Nederland net als Duitsland op dat gebied weer een rol van betekenis kan spelen.
Een bedrijf als Philips staat model voor hoe het moet:
wendbaar, innovatief, rijk aan kennis. De multinational werd groot met
gloeilampen, scoort met medische technologie en is nu groot in het licht van de
toekomst: de superzuinige ledlamp. Daarmee is Philips dicht bij zijn wortels
gebleven, maar wel toekomstbestendig. Ooit maakt China het ook allemaal, maar
voorlopig heeft de Nederlandse multinational een flinke voorsprong.
Red.: Een nieuw aspect van de crisis,
de dreigeden val van Griekenland, genereert weer nieuwe publiciteit voor
alternatieven:
Uit: De Volkskrant, 30-04-2010, door Frank Mulder, samen met Freek Koster
schrijver van Economie op ramkoers Vlak voor de
afgrond overspringen
We moeten minder afhankelijk worden van het mondiale financiële systeem
door lokale economische verbanden te ontwikkelen. Anders gaan we met alle
anderen de afgrond in.
Tussentitel: De economische crisis is een crisis van de groei. We hebben te
weinig
waarde gecreëerd.
Om de hongerige beleggers te voeden, hebben Griekenland en Portugal per
direct geld nodig, heel veel geld. Maar kunnen ze het ooit terugbetalen? We doen
er goed aan nog eens naar de oude actiefilm Speed te kijken.
De hoofdrol in Speed (1994) is weggelegd voor een bus
waaronder een gefrustreerde ex-agent een bom heeft gemonteerd. Die bom ontploft
zodra de snelheid onder de 80 km/u komt. Keanu Reeves, alias Jack Traven, en een
piepjonge Sandra Bullock, alias Annie Porter, proberen uit alle macht op
snelheid te blijven, slalommend tussen obstakels, tegenliggers en kinderwagens.
Er is echter één probleem: de brandstoftank is bijna leeg. Ze moeten dus gas
blijven geven, omdat ze anders ontploffen – maar doorrijden kan ook niet.
Ziehier in een notendop de kredietcrisis, die nu is
overgegaan in een schuldencrisis. Griekenland heeft door slecht beleid een grote
staatsschuld opgebouwd, die is verbloemd door financiële trucs en schimmigheden,
maar nu door de recessie onhoudbaar is geworden. Beleggers vertrouwen het niet
meer, en de rente die ze vragen is te hoog om nog te kunnen lenen....
Red.: Overeenkomst nummer één met de Rijnlandse
ideeën: de standaard economische groei is onhoudbaar.
Nummer twee: een belangrijk deel van het probleem zit in de financiële
wereld.
Nummer drie: financiële producten zijn niets waard - ze hebben geen tastbare
werkelijkheid
Nummer vier: de economie die we nu hebben is niet duurzaam en niet houdbaar.
Nummer vijf: de oplossing ligt in meer kleinschaligheid en deglobalisering.
Een klein wonder:over de economie wordt iets verstandigs
gezegd. En nog wel als het over de toekomst gaat. De Volkskrant is een
serie gestart over hoe we ons geld moeten gaan verdienen in 2040.De eerste ging
nog wel over te beursbedrijf, maar in de tweede gaat de Rijnlandse zon op:
Uit: De Volkskrant, 01-05-2010, door Pieter Klok Land- en tuinbouw |
Innovatie sleutel tot succes Boeren geven het goede
voorbeeld 2040 Wat zijn de groeimotoren van de Nederlandse
economie? Het Innovatieplatform heeft een aantal sectoren uitverkoren. Agrariërs
spelen een belangrijke rol. Tussentitel: 2040 | Hoe verdient Nederland
over dertig jaar zijn geld? Een serie
Toen onlangs in Utrecht de Vakbeurs Intensieve Veehouderij werd gehouden, bleven
zes hotels leeg. Ze waren geboekt door Chinezen, maar die moesten vanwege de
aswolk thuisblijven. ‘Er zouden vijftienhonderd Chinezen komen om Nederlandse
leghennen te bewonderen’, zegt Albert-Jan Maat, voorzitter van
landbouworganisatie LTO.
De intensieve veehouderij mag in Nederland in een kwaad
daglicht staan, in de rest van de wereld is er juist veel bewondering voor de
efficiënte manier waarop Nederland zijn dieren uitbaat. ‘Weet jij wel dat een
Nederlandse koe drie keer zo efficiënt is als de Griekse koe?’, vraagt Maat.
‘Ons voer is heel precies uitgedokterd, zodat de Nederlandse koe de meeste melk
produceert. Onze koeien zijn net topwielrenners.’
... Nederland is na de Verenigde Staten wereldwijd de
grootste exporteur van land- en tuinbouwproducten. Ook voor de toekomst wordt er
veel verwacht. ‘Flowers & Food’ is een van de vijf veelbelovende sectoren die
het Innovatieplatform heeft uitverkoren. ...
De Nederlandse fruitbomen zijn nu al wereldberoemd. ‘Ga
maar eens in Rusland kijken. Negen van de tien fruitbomen daar komen van een
Nederlandse kweker.’
Nederland weet voor elk land het ideale ras te kweken. ‘We
hebben pootaardappelen speciaal voor Cuba en Bulgarije. Wie daar aardappels wil
telen, komt hier de pootaardappelen halen. Wij weten beter dan de Bulgaren zelf
wat de beste aardappel is om daar te kweken.’
En dan heeft de Nederlandse landbouw ook nog eens een
geweldige voorsprong op het gebied van duurzaamheid, vindt Maat, dankzij de
strenge milieuwetgeving waar hij en zijn voorgangers vaak tegen geageerd hebben.
...
Het Innovatieplatform heeft na lang wikken en wegen besloten
dat Nederland zich moet richten op zijn sterke punten, economische activiteiten
die een lange geschiedenis hebben. Nederland moet voortbouwen op de kracht van
de land- en tuinbouw en van bedrijven als Shell, DSM en Philips. Er is geen tijd
om geheel nieuwe industrieën uit de grond te stampen. Daarvoor is de wereldwijde
concurrentie te hevig.
Volgens critici heeft het platform zijn oor te veel te
luisteren gelegd bij de gevestigde orde, bestaande multinationals. Maar volgens
Bernard Wientjes, voorzitter van werkgeversorganisatie VNO-NCW, is dat juist
heel verstandig ‘Ik weet niet precies waar Nederland over dertig jaar zijn geld
mee verdient, maar als je dertig jaar terugkijkt zie je wel één constante. Waar
we toen goed in waren, daar zijn we nu nog steeds goed in: de agrarische sector,
de logistiek, de openheid naar buiten, de materiaalkennis en de chemie.’
‘Landen bouwen in vele jaren hun kracht op, daar kun je niet
zomaar even iets aan veranderen. Duitsland is al eeuwen een industriële natie,
Italië ook. Als je een machine koopt en je wilt topkwaliteit, dan kom je in
Duitsland terecht. Wil je een iets goedkopere , dan ga je naar Italië. Dat was
al zo, toen ik nog ondernemer was.’
‘Duitsers zijn weer helemaal niet creatief, dat komt door hun
hiërarchische maatschappij. Nederland is daar juist heel sterk in. Dat komt door
onze spreekwoordelijke eigenwijsheid en onze hekel aan gezag. Zo kan het dat
autofabrikanten relatief veel Nederlandse ontwerpers in dienst hebben.’
Naast de sector Flowers & Food, High Tech, Chemie, Water
heeft het Innovatieplatform ook de Creatieve Industrie uitverkoren. Deze vijf
sectoren moeten de komende jaren onder bezielende leiding van de overheid worden
uitgebouwd tot zeer kennisintensieve activiteiten, waarin aan steeds
geavanceerdere producten wordt gewerkt. ...
Voor Wientjes en veel andere ondernemers is dat geen reden
tot somberheid. Zij hebben hun hoop gevestigd op de ontwikkeling van een
perpetuum mobile, waarin alle krachten van Nederland samenkomen: de ‘biobased’
economie. In de toekomst draait de wereld niet meer op olie en afgeleide
producten, maar op planten, denkt hij. Bioplastic, kunststof gemaakt van
plantaardige materialen, is de eerste stap, biobrandstoffen de volgende.
Ooit zal een plant worden ontwikkeld die een enorme
hoeveelheid biobrandstof oplevert. En de productie daarvan zal niet ten koste
gaan van de voedselvoorziening, zoals bij de andere biobrandstoffen, voorspelt
Wientjes. ‘De plant zal groeien op plekken die niet voor voedselproductie
geschikt zijn. De ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen, maar als we nu de
krachten bundelen, kunnen we over twintig jaar succes hebben.’
Als één land deze technologie tot een succes kan maken, is
het Nederland wel. ‘We hebben de agrarische kennis in Wageningen en de chemische
kennis van DSM en Shell. Bovendien is Nederland een ideale plek voor de
productie ervan. Grondstoffen en afval kunnen snel worden aan-en afgevoerd en
tot slot hebben we de raffinagecapaciteit.’
De toekomst van Nederland staat of valt volgens het
Innovatieplatform met ons vermogen om kennisintensieve industrieën op te tuigen.
De geschiedenis van de landbouw kan daarbij als inspiratiebron dienen.
De Nederlandse overheid besloot de boeren op alle
mogelijke manieren te steunen. Zo werden leraren het land ingestuurd om de
agrariërs te vertellen wat ze hun vee moesten voeren en hoe ze hun grond moesten
bewerken. De boeren verenigden zich in coöperaties, waardoor ze een steviger
onderhandelingspositie kregen en samen nieuwe producten konden ontwikkelen. En
de overheid investeerde in het landbouwonderwijs en gaf de aanzet tot de
oprichting van een Landbouwuniversiteit.
Het Innovatieplatform adviseert ruim honderd jaar na
dato deze aanpak nu ook naar andere sectoren te kopiëren. De overheid moet de
kennis uit bedrijven en universiteiten bundelen en samenbrengen in sterke
kenniscentra. ...
Red.: En er volgde nog veel meer peptalk. Maar
in ieder geval staan er een paar gezonde dingen. Maar het meest verrassend was
misschien nog wel wat er in de tussentukken stond:
Tja, voor mensen met gezond verstand is dit natuurlijk het intrappen van
een zeer open deur. Maar in economisch-leidinggevend Nederland was gedurende
minstens dertig jaar in volkomen unisono het volstrekt tegenovergestelde te
horen. Van de voorgangers van Wientjes tot meest-invoedrijke Nederlander
Alexander Rinnooy Kan.
Wat een prutsers. Alsnog allemaal ontslaan.
Een van hun andere verworvenheden:
Waarom het zo gaat terwijl er in het bovenstaande stuk zulke mooie
woorden te horen zijn, wortd hier ook nog verklaard. Er is namelijk een
verschil tussen woorden en daden. De woorden van minister Van der Hoeven:
‘Het grootbedrijf en het mkb moeten ook zelf worden aangesproken op
innovatie, want op deze manier redden we het niet’. Toen zo'n innoverend
bedrijf, het groene-energieconcern Econcern, tijdelijk in de problemen kwam
door te snelle groei, weigerende minister Van der Hoeven van economische
zaken om het bedrijf te hulp te komen - zodat de innovatieve projecten van
het bedrijf nu in buitenlandse handen.
Steeds meer terreinen krijgen aandacht. Nu dat van gezag:
Uit:
De Volkskrant, 08-05-2010, Bart Voorn, Sake Slootweg, Elin van Duin,
Floor Rusman, Melle van Dijk en Anna van den Breemer, namens HappyChaos
Telekidsgeneratie wil gezag
Jongeren zouden lak hebben aan gezag. Maar de gezagscrisis is een erfenis
van hun ouders. Zij eisen herstel.
Tussentitel: Bij onze geboorte stonden we al 1-0 voor op alle vorige
generaties
Narcistisch en compleet onverschillig voor wat er in de wereld om hen heen
gebeurt. De zogenoemde Grenzenloze Generatie die als een sociale tijdbom voor de
samenleving fungeert. Het is een kleine greep uit de reeks typeringen waarmee
onze generatie – jongeren geboren in de jaren tachtig – omschreven wordt.
Een generatie die niet snel onder de indruk is van de
kennis van een hoogleraar of de ervaring van een politicus. Want wie bepaalt dat
er naar hen geluisterd moet worden? De jongeren van nu lijken niet graag te
luisteren naar autoriteit. We trekken ons eigen plan, is het beeld, en dulden
weinig tegenspraak. Omdat die ons tot nu toe ook weinig is geboden.
In een tijd waarin de docent je beste vriend is en de
politiek via Twitter en Jip- en Janneketaal de kloof met de burger probeert te
dichten, lijkt er weinig ruimte over voor gezaghebbende figuren. Kennis,
ervaring of een uniform zijn allang geen garantie meer dat mensen luisteren.
Maar is het enkel de jonge generatie die geen
autoriteit duldt? Nee. Heel Nederland verkeert in een gezagscrisis. De
politieagent wordt bespuugd, de ME’er uitgejouwd en de burger googlet liever
zelf wat bij elkaar dan het advies van een wetenschappelijk instituut op te
volgen.
Politici worden op televisie aan tafel genodigd en kritisch
en genadeloos ondervraagd. Geen eerbiedige vragen, maar gesprekken met het mes
op tafel. Gevestigd gezag bestaat niet meer. Ook de wetenschap kent nog slechts
de waarheid ‘van dit moment’. Discussie is een basisprincipe van onze cultuur en
dat is goed.
Dat is verworven in de jaren zestig, ook wel bekend als de
protestjaren. ...
Red.: Een enkele onnauwkeurigheid: de wetenschap heeft
zich nauwelijks tot niet gestoord aan deze ontwikkelingen.
Waar die laatste opmerking op slaat, is onduidelijk.
Weggelaten een lang stuk waarin uitgeschreven is wat deze generatie allemaal
extra heeft meegekregen.
Inderdaad. Hoewel dat natuurlijk in eerste instantie een teken is van het
verval van de huidige generatie die het beleid bepaalt.
Een gezonde reactie. Gevolgd door een suggestie van de richting van een
oplossing:
Kortom: ze willen een meer meritocratische maatschappij
, één van de kernen van het Rijnlandse model
.
En ook willen ze dus meer eerlijkheid en oprechtheid, een andere kern van het
Rijnlandse model. Die oneerlijkheid en onoprechtheid zijn zaken voornamelijk
geassocieerd met het alfa-denken
, iets dat het Rijnlandse model wil terugdringen.
Men constateert dat de huidige generatie machthebbers hiervoor niet deugt -
waarom staat uitgelegd hier
.
Eufemismen voor: de onmacht om de integratieproblematiek aan te pakken heeft
geleid tot de opkomst van Fortuyn en Wilders, en dat kan ook op andere gebieden
gebeuren . Maar dat kan deze groep, duidelijk afkomstig uit min of meer
progressieve kringen, duidelijk niet zeggen zonder meteen alle gezag en invloed
te verliezen:
Steun uit onverwachte hoek:
De Volkskrant, 18-05-2010, door Aart van der Gaag, directeur Algemene
Bond Uitzendondernemingen Weg van de Angelsaksische dwaalweg
De sociale voorhoede moet niet zozeer luisteren ‘naar de mensen in het land’,
maar moet het Akkoord van Wassenaar reanimeren.
Onlangs was ik in Boedapest als lid van een kennismissie. Wat ons opviel, waren
de enorme tegenstellingen tussen werkgevers en werknemers. De Hongaren kwamen
depressief over en geloofden nergens meer in. We keken ernaar en huiverden. Want
zien we in Hongarije niet iets wat ons voorland zou kunnen zijn? Het onderlinge
vertrouwen in Nederland heeft ons geen windeieren gelegd. Het beroemde ‘Akkoord
van Wassenaar’ en het alom bewonderde ‘poldermodel’ stonden garant voor meer
economische groei en een hogere arbeidsparticipatie dan elders in Europa.
Maar nu? Onder invloed van de crisis zijn we
verzekeringsmaatschappijen en banken gaan wantrouwen. Werkgevers en werknemers
staan tegenover elkaar. Politici genieten geen achting meer.
De sociale voorhoede zal de Nederlandse burger weer het
vertrouwen moeten geven dat het goed komt in dit land. En dat doe je niet door
alleen maar te luisteren naar ‘de mensen in het land’ maar vooral door je nek
uit te steken. Werkgevers- en werknemersorganisaties zullen het voorbeeld moeten
geven door een nieuw akkoord af te sluiten.
In zo’n akkoord mag best staan dat je tot je 67ste moet
blijven werken, maar dan zorgen we er eerst voor dat je aan het werk kunt en mag
blijven, en dat wanneer je ontslagen wordt ook weer aan een nieuwe baan komt. We
zorgen ervoor dat de graaicultuur wordt afgeschaft, in maatschappelijke
organisaties heet je gewoon weer directeur en geen voorzitter van de raad van
bestuur, en je verdient echt niet meer dan de minister president.
We gaan weer terug naar een Rijnlandmodel in plaats van een
Angelsaksisch aandeelhoudersmodel. Dat betekent meer aandacht voor continuïteit
en minder aandacht voor de kwartaalwinst. En zo zijn er nog wel wat meer
facetten die we in zo’n akkoord moeten regelen zoals permanente scholing,
gematigde loonontwikkeling en grote flexibiliteit. Kun je dit alleen doen en
gaat er om Nederland een hek? Nee, maar een Nederlands tegengeluid heeft zin.
Red.: En nog een onverwachte hoek: een
conservatief - uit Engeland. Uit een lang interview:
Uit: De Volkskrant, 05-06-2010, door Jan Tromp Democratie in
depressie Deel 7 (slot) | Interview | Theoloog Phillip Blond
Terug naar de romantische politiek
De staat én de markt hebben de menselijke verhoudingen vernietigd. Dat
vindt de ‘rode conservatief’ die furore maakt als denker en adviseur van de
Britse premier Cameron. Zijn panacee is democratie van onderop.
Tussentitel: Het postkantoor is bij uistek het instituut dat de lokale
economie kan
revitaliseren
Op bladzijde 281 – hij is dan bijna aan het einde van zijn gretig geschreven
cri de coeur – staat zijn aanklacht misschien nog het meest pregnant
geformuleerd:
‘De laatste dertig jaar hebben we ons zowel tot de staat als
tot de markt gewend, alsof een van beide de endemische crisis waarin we ons
bevinden, kon oplossen. We hebben er een hoge prijs voor betaald. Onder de hoede
van zowel de staat als de markt heeft zich een massa van rechteloze en ontheemde
burgers gevormd. Links heeft hun cultuur uitgekleed, rechts hun kapitaal. In
naaktheid komen ze op de beursvloer van het leven, met alleen hun arbeidskracht
als koopwaar. Geproletariseerd en losgeslagen kunnen de burgers die het product
zijn van de deal tussen markt en staat nooit een echte gemeenschap vormen.’
Hij is nog jong, 43 is Phillip Blond. Hij heeft filosofie
gestudeerd en theologie en hij behoort tot de politieke inner circle van
de nieuwe, conservatieve Britse premier David Cameron. Ze zijn leeftijdgenoten;
ook Cameron is 43. ‘David en ik hebben een zeer nauwe politieke
verstandhouding.’ ...
Phillip Blond noemt zich een ‘Red Tory’; het is ook de titel
van zijn boek dat twee maanden geleden verscheen. Hierin ontvouwt hij als
conservatief, zijn radicale en idealistische opvattingen over een andere
politiek, een andere samenleving.
Onderaan bladzijde 288 vat hij zijn perspectief samen. Links
moet zijn libertaire onverschilligheid opgeven om een krachtige civiele ruimte
te kunnen scheppen. Rechts moet zich de enorme economische ongelijkheid tussen
mensen aantrekken. ‘Het vereist evenveel toewijding aan billijkheid en
eerlijkheid, aan rechtvaardig verdeelde welvaart als aan overgeleverde cultuur
en ethische tradities.’ ...
Een afspraak was niet in een handomdraai gemaakt. Eerst was er de
verkiezingscampagne, daarna het spektakel van de nieuwe regering en tussendoor
waren er talloze verplichtingen als uitvloeisel van snel stijgende furore. De
filosoof John Gray schreef in de Britse krant The Independent: ‘Blond is
de enige denker van betekenis in de entourage van Cameron; zijn visie op de
toestand van Engeland is daarom van meer dan theoretisch belang.’
De snelle opgang die Blond heeft gemaakt van een betrekkelijk
onbekende theoloog naar een veelgevraagd politiek-culturele analist, is in niet
onbelangrijke mate het gevolg geweest van een column van David Brooks in de
New York Times. Brooks, een gematigd conservatief, behoort tot de
vooraanstaande schrijvers van de krant. In de bewuste column omhelsde hij Blond,
zijn analyse van de versplinterde samenleving – Blond: ‘Kijk eens wat een bende
we ervan gemaakt hebben’ – en zijn pleidooi voor een maatschappij waarin de
staat noch de markt de dienst uitmaakt, maar de mensen zelf, bij voorkeur op
lokaal niveau hun lot in handen nemen. ...
Het verhaal dat hij te vertellen heeft zit in zijn hoofd en
in de nagelrand van zijn pink. Het zit overal.
‘Zowel de staat als de markt heeft de menselijke verhoudingen
vernietigd. Dat is de kern. De staat die alles centraliseerde heeft alle vormen
van betrokkenheid van mensen op elkaar, overbodig gemaakt. De markt heeft met al
zijn nadruk op individualiteit hetzelfde bereikt. Daaraan is onze samenleving
kapot gegaan. De zwakste gemeenschap uit de jaren zeventig was sterker dan het
sterkste sociale netwerk van nu.’
Hij begint soms al te antwoorden in de vraag. Hij is een
spraakwaterval. Veel twijfel kent hij niet, maar arrogant is hij evenmin. Laten
we het erop houden dat Phillip Blond een goed opgeleide intellectueel is uit de
Britse, conservatieve traditie.
David Brooks schrijft dat je een kapotte samenleving kunt herkennen aan
het feit dat het publiek verachting koestert voor de politieke elite. Heeft het
publiek daar geen gelijk in?
‘Nee, dat vind ik niet, dat vind ik helemaal niet. Er zijn
parlementsleden zonder moraal. Maar het zijn enkelingen. Vergis je niet, veel
parlementariërs kunnen gemakkelijk meer geld verdienen buiten de politiek. Dat
doen ze niet, omdat ze iets willen bereiken voor de maatschappij.
‘Mensen moeten wel argwanend zijn tegen het politieke
bedrijf. Het publiek moet zelf een rol opeisen, het bedrijven van politiek moet
een zaak worden van de massa’s. De bevolking moet meer macht uitoefenen in de
eigen, lokale gemeenschap. Het is het enige medicijn tegen het gebrek aan
vertrouwen.’ ...
Links valt wat hem betreft evenveel te verwijten als rechts.
Rechts verwijt hij het onversneden kapitalisme, de geldzucht. Links moet niet
vluchten in een heilig geloof in de staat. En bovenal moet links niet doen alsof
hedonisme een vrije mens voortbrengt.
‘Ik ontken niet de grote verworvenheden. Ik zeg wel: ze
vergden een hoge prijs.’
Hij heeft een litanie klaarliggen, noem het de Litanie van
de Ellende die het totale verval van cultuur, deugdzaamheid en geloof omvat:
‘De groeiende angst, het tekort aan vertrouwen, de overvloed aan achterdocht, de
gestage toename van gewelddadige misdaad, eenzaamheid, recessie, depressie,
particuliere en collectieve financiële schuld, het uiteenvallen van gezinnen,
scheiding, ontrouw, bureaucratische en geanonimiseerde openbare diensten,
smerige ziekenhuizen, machteloosheid, de toename van racisme, de eindeloze
papierwinkels, langere werktijden, kinderen zonder ouders, schijnbaar
onveranderlijke armoede, de blijvende ongelijkheid, teenagers met messen,
teenagers die met messen worden bewerkt, het verval van beleefdheid, agressieve
jeugd, het verval van burgerlijke vrijheden en surveillance als groeiende
obsessie, autoritaire praktijken van de overheden, libertaire praktijken van de
overheden, algemene richtingloosheid, politiek cynisme en een zich verbreidend
tekort aan dagelijkse vreugde.’
Blond zegt dat het de litanie is van iedereen die onbevangen
om zich heen durft te kijken. Hij vindt dat het de lijst moet zijn van het
verleden.
Zijn panacee is de democratie van onderop, een nieuw
economisch en sociaal model ‘dat zich richt op de mensen die zijn
achtergelaten’. Wat hij voor zich ziet zijn burgers die zich op lokaal niveau
met elkaar verbinden in economische netwerken van allerlei soort, gefinancierd
met publiek en particulier geld.
Wie heeft de macht in die netwerken?
‘De groep, het netwerk zelf. Het budget gaat naar de groep en in de groep heeft
iedereen een gelijke stem. Dat maakt de gemeenschappelijkheid transparant.
‘We hebben innovatieve ideeën nodig, in de lokale
gemeenschappen, om een heel ander soort kapitalisme te vestigen, een nieuw
economisch model dat eerlijker marktverhoudingen schept, welvaart herverdeelt en
in ruime mate de afhankelijkheid van sociale voorzieningen vermindert.
‘Bij Gore Tex, dat grote Amerikaanse bedrijf van
wandelkleding, stemt het personeel elke twee jaar over de vraag wie hun managers
zijn. Dat is fantastisch. Op zo’n manier creëer je een omgeving waarin mensen
een eigen politieke en economische rol op zich nemen.’
Wordt het geen zootje?
‘Nee, helemaal niet. In algemene zin durf ik te verdedigen dat als je
aandelenopties alleen aan het management geeft een bedrijf eerder vastloopt dan
wanneer iedereen mede-eigenaar is.’
We praten over het postkantoor. Phillip Blond is een fervent tegenstander van de
dreigende sluiting van postkantoren in zijn land. Hij wil niet nostalgisch
klinken, maar neem van hem aan dat het postkantoor bij uitstek een instituut is
dat je kunt inzetten om de lokale economie te revitaliseren en om de
achtergestelden mee te nemen in de financiële vaart der volkeren.
Hij kent het cijfer uit zijn hoofd: 82 procent van de leden
van de Federatie van Kleine Bedrijven meent dat sluiting van postkantoren
desastreus zal zijn voor hun onderneming.
‘Ik zou het zeer de moeite waard vinden als het postkantoor,
waarvoor heel veel mensen grote affectie koesteren, het financiële hart kan zijn
van lokale ondernemingen die eigendom zijn van de gemeenschap. Het postkantoor
dat uitleent tegen lage rentes, dat niet wil speculeren op Wall Street maar dat
de plaatselijke investeringen wil ondersteunen.’
Over de banken heeft hij een soortgelijk verhaal. De banken
houden ‘de perverse logica dat de armen nooit zullen bezitten’ in stand. Hij wil
meer banken, en kleinere banken. Hij wil banken met een gevoel van
verantwoordelijkheid en ook wel trots voor de plaatselijke omstandigheden.
‘Bankieren op het niveau van de gewone mensen, met veel aandacht voor een hechte
relatie tussen lener en uitlener.
‘Mij interesseert een vorm van kapitalisme waaraan brede
lagen van de bevolking deelnemen. Ik voel me in morele zin beledigd als ik aan
tafel word bediend, als mijn huis wordt schoongemaakt, als voor mij wordt
gekookt door mensen die geen kans hebben om verder te komen in het leven. Ik
haat dat. Ik ben tegen horigheid.’
De kleine, plaatselijke bank. Met alle waardering, hoe serieus moeten we zo’n
pleidooi nemen?
‘Het gebeurt al. Er zijn voorbeelden. In Lombardije, in Noord-Italië heb je
bijna tweehonderd zelfstandige banken. Ieder met z’n eigen omvang en diensten.
De bijna tien miljoen mensen van Lombardije gaan over ruim 800 duizend grote en
vooral kleine ondernemingen. Heel veel zakenmensen schrijven hun succes voor een
belangrijk deel toe aan de plaatselijke verhoudingen.’
U wordt nostalgie aangewreven. Van u wordt gezegd dat u verlangt ‘naar de
verloren wereld van lauw bier en cricketwedstrijden op de dorpsweide’.
‘Ach, men zegt maar wat. Ik ben geen protectionist en ik hang niet aan het
verleden. Ik vind dat de waarde van de lokale gemeenschap weer moet worden
herontdekt. Ik propageer kleine lokale netwerken die toegang hebben tot elke
handelsmarkt, nationaal en internationaal.
‘Het gaat erom van de grond af nieuwe vormen van burgerlijke
participatie op te bouwen, in het openbaar bestuur en in het particuliere
bedrijfsleven.’ ...
Red.: Het Rijnlandse model werkt ook economisch
beter - als de onmogelijke vormen van groei niet meer mogelijk zijn:
Uit: De Volkskrant, 23-08-2010, hoofdredactioneel commentaar
Het Duitse model
Jarenlang gold Duitsland – officieus – als de zieke man van Europa. De naar
somberheid neigende Duitsers waren zelf in elk geval ontvankelijk voor deze
voorstelling van zaken. Sinds 1990 was de conjuncturele voorspoed goeddeels aan
de grootste economie van het continent voorbijgegaan. Van de Duitse hereniging
ging niet de verhoopte prikkel uit op de binnenlandse consumptie.
...
Tegen deze achtergrond is het ongeloof van de Duitsers over
de economische groei van dit moment alleszins invoelbaar. In geen ander Europees
land groeit het bbp zo snel – met ruim 3 procent, een percentage dat sinds de
Duitse hereniging niet is gehaald. De oude industrieën blijken zich te midden
van opkomende economieën uitstekend te kunnen handhaven. Daarnaast is – met name
in het oosten – een groene energiesector ontstaan die bijdraagt aan het hippe
imago dat de Bondsrepubliek heeft verworven.
Economen en politici zijn op zoek naar de sleutel van het
Duitse succes. ...
Hoe het ook zij: het land dat het meest heeft moeten
bezuinigen – vooral om de wederopbouw van de vroegere DDR te kunnen bekostigen –
staat er volgens de huidige dagkoers in Europa het best voor. Daaraan kan de
bondsregering enig gezag ontlenen bij haar verzet tegen de
stimuleringsmaatregelen waarmee elders in de wereld de crisis wordt bestreden.
Tegenover het Amerikaanse model – wachten met bezuinigen totdat de consumenten
de rol van de overheid als aanjager van de economie weer kunnen overnemen –
staat het Duitse model, dat spaarzaamheid combineert met de sociale opdracht van
het Rijnlands model. ...
Red.: Diverse aspecten naast elkaar:
Uit: De Volkskrant, 28-08-2010, door Rik Smits
Tussen het kastje en de muur ligt de sociale woestenij
Te midden van alle nieuwe communicatievormen smacht de mens naar het
praatje bij de groenteman om de hoek. De armetierige welvaart maakt de mens nors
en bang.
Rik Smits | De auteur is taalkundige en publicist. De archetypische PVV-stemmer
is volgens hem een Nederlander die zich ontheemd voelt in de lawaaiige wereld
van de snelle communicatie. Hij verlangt naar ordelijke verhoudingen waarin
iedereen gewoon 'zijn plek' heeft.
Tussentitels: Als deze krant niet bezorgd is, krijgt u alleen nog een
automaat te spreken
Treinen zijn niet meer vertraagd, maar komen 'over enkele minuten
binnen'
Het buitenland dacht het al sinds de moord op Pim Fortuyn in mei 2002, en sinds
de laatste verkiezingen weet men het daar zeker: Nederlanders zijn een
achterdochtig, kortaangebonden en verongelijkt volkje geworden. Een risicoschuw
slag mensen dat massaal steun zoekt bij een man die in stoere taal betooft rust,
reinheid en regelmaat te herstellen. En ook al is die man nog zo'n overtuigd
parlementariër, zijn aantrekkingskracht is die van een ouderwetse 'sterke man',
toeverlaat in benarde tijden.
Dat is raar, want zo benard zijn de tijden niet. De 'diepe
crisis' die we nu doormaken, betekent grosso modo hooguit een teruggang naar het
schathemelrijke welvaartspeil van een jaar of tien geleden. ...
Laten we allereerst vaststellen dat veel van die 'kort
lontje'-verschijnselen helemaal niet nieuw zijn. Al in de 16de eeuw stonden
buitenlandse bezoekers paf van de lompe ongastvrijheid die de Lage Landen
kenmerkte en van de grote waffel die zelfs vrouwen en kinderen er plachten op te
zetten. Blijkbaar zijn dat kernwaarden van onze cultuur, maar ze verklaren niet
de mentale omslag van de laatste tijd. Zo paniekerig en aangebrand was Nederland
vrijwel nooit.
Het archetype van de nieuwe Nederlander is de PVV-stemmer,
door onderzoeksbureau Motivaction in april2009 gekarakteriseerd als onder meer
'ontevreden over de wereld' en met 'minder vertrouwen in de samenleving en de
overheid'. Hij - of zij natuurlijk, zelfs de website van Libelle zit er
vol mee - 'focust vooral op de eigen 1eefwereld' waar minder ruimte is 'voor
empathie, kwetsbaarheid, milieubewustzijn en spiritualiteit'. Geen
globaliserende netwerker dus, maar iemand die voor zijn contacten en welbevinden
bij uitstek is aangewezen op de directe sociale omgeving. Veelzeggend is in dit
verband dat PVV'ers meer dan gemiddeld de zelfstandige bakker, slager en
groenteman bezoeken, omgevingen waar je bij het boodschappen doen nog een
praatje maakt.
Juist die sociale omgeving is in de afgelopen decennia enorm
achteruit gekacheld. Dat lijkt paradoxaal, want staan we nu niet juist veel
intensiever en op veel meer manieren met anderen in contact dan ooit tevoren?
Inderdaad, maar kijk eens naar de kwaliteit van al die 'contacten'. Als deze
krant niet bezorgd is, krijgt u alleen nog een automaat te spreken, 'kies een
drie'. Klagen kan niet meer, er is alleen in een 'bezorgmelding' voorzien.
Daarbij is het niet gebleven. Bankbedienden maakten plaats
voor de doofstomme mechanische flappentap. Buschauffeur en tramconducteur
verwerden tot zwijgende stuur- en stempelzombies, hun communicatieve taken zijn
overgenomen door een ingeblikte stem of lichtkrant.
De ophaalmoeders die ooit gezellig keuvelden bij het
schoolhek zwaaien nu nog slechts geagiteerd het autoportier open en brullen
'Thomas! Schiet op! Je jas" Ondertussen staat hun wederhelft ergens in de file
aangenaam onbereikbaar te wezen: even geen last van bazen, klanten, partners of
kind er en; even lekker met de radio aan in je veilige stalen cocon - maar wel
alleen, iets terugzeggen is zinloos.
Inmiddels is de zelfstandige winkelier die
communicatief zijn klanten bindt terwijl die klanten onderling nieuwtjes
uitwisselen - iets waarvan PVV'ers de waarde bovengemiddeld goed lijken in te
zien - eendrachtig door gemeentebesturen, grootwinkelbedrijf en vastgoedsector
goeddeels uitgeroeid. In zijn plaats kwamen de supermarkten met hun chagrijnig
zwijgende wachtrijen, waar men afrekent onder vermijding van oogcontact. Kortom,
het is vandaag de dag heel goed mogelijk om midden in het leven te staan,
dagelijks tientallen contacten te hebben en toch geen mens te spreken.
Dat is geen nostalgisch gezeur, want er is meer. Klagen en
informeren bij leveranciers moet tegenwoordig meestal bij een 'Jair' of '
Chantal' van een callcenter. Ja, ze begrijpen je probleem, maar ze gaan er niet
over, mogen je niet doorverbinden en heten de volgende keer ineens Remco of
Rosalie. En ze spreken niet met je, ze volgen een protocol. Het is een kafkaëske
wereld van kastjes en muren, verstoken van empathie of echt contact.
Soortgelijke verarming speelt bijvoorbeeld in de thuiszorg,
waar de vaste band tussen verzorger en patiënt verdween. Wat resteert, zijn
ships that pass in the night. In het onderwijs zijn de oude kleine, geborgen
scholen opgegaan in onpersoonlijke mastodonten waar niemand thuis is. Niet voor
niets worden de relatiefkleine gymnasia overstelpt met aanmeldingen. Waren er
kleine zelfstandige vmbo's, dan liep het ook daar storm. ...
Maar is dat alles vanuit het oogpunt van privacy bezien
niet juist prachtig? Privacy werd 82 jaar geleden door de Amerikaanse
opperrechter Louis Brandeis gedefinieerd als 'the right to be left alone'.
Dat lijkt precies te zijn wat de moderne ontwikkelingen hebben gerealiseerd. De
genadeloze, niet aflatende sociale controle waar de eerste generaties van de
20ste eeuw onder zuchtten, was vaak geen pretje. Gereformeerden kochten hun
appelstroop noodgedwongen bij een geloofsgenoot, terwijl katholieken hun soezen
bij een roomse bakker dienden te bekomen - om over de vloek van 'twee geloven op
een kussen' maar te zwijgen.
Dat dat verdween, mede doordat nieuwe communicatietechnieken
en leefvormen ieders horizon openbraken, is winst. Maar Brandeis was natuurlijk
niet uit op sociale verarming. Niet de medemens moest mensen in Brandeis' ogen
met rust laten, maar de overheid. En die doet dat juist minder dan ooit, net als
in haar kielzog het bedrijfsleven en hele horden voorlichtingsinstellingen,
belangenverenigingen, propagandaclubs en goede doelen.
De communicatietsunami die ons uit die hoek dagelijks
overspoelt, is ook nog eens opzettelijk bedrieglijk en manipulatief. Zo zijn
treinen niet meer vertraagd, maar komen ze 'over enkele minuten binnen'. Zo
paraderen dagelijks rissen dooddoeners van mediagetrainde hotemetoten voorbij op
Radio 1 en het Journaal, en galmt onophoudelijk de mantra over resultaten uit
het verleden waarmee de overheid haar handen in onschuld wast aangaande het
geknoei van de financiële wereld. Zo spiegelt men telkens keuzes voor waar in
wezen niets te kiezen valt. ...
En zo waarschuwt Postbus 51 ons voor korte lontjes en
"ons' onvermogen om normaal op aardige mensen te reageren. Bijgevolg is 'buiten'
verworden van de plaats waar de kleine homo ludens speelt en relaties leert
leggen en onderhouden, tot iets dat zo gevaarlijk is als Hiroshima vlak na de
bom. Sartre kreeg gelijk: de anderen zijn de hel geworden.
Mensen lijken bar slecht tegen zo'n armzalige communicatieve
leefomgeving te kunnen. Deels moet dat komen door die ouwe aap, die voorouder
die nog altijd diep in ons verankerd zit. Evolutionair bezien floreren mensen
het best in duidelijke posities binnen samenhangende, tamelijk kleine en
hiërarchisch georganiseerde groepen. Niet voor niets noemen we iemand die
gelukkig en succesvol is vaak 'Op zijn plaats'.
Die plaats moet steeds weer getoetst en bevestigd word en,
tientallen malen per dag. Dat doen we voornamelijk door lichaamstaal, blikken en
aanrakingen, taal- en sociale rituelen en kletspraatjes die inhoudelijk nergens
over hoeven gaan. Gebrek aan al die vormen van echt, rechtstreeks contact tussen
personen van vlees en bloed veroorzaakt angst en eenzaamheid.
Toch filteren schaalvergroting en technologie juist dat
contact meer en meer weg uit ons leefmilieu. Dat knaagt aan mens en, en ze
zoeken compensatie. Misschien zijn daarom massale, liefst oorverdovende
evenementen van Dance Valley tot Oranjehuldiging zo populair, misschien dromt
heel het land daarom hutjemutje bijeen op Koninginnedag. Om ergens bij te horen,
in op te gaan, een schijn van groepsgevoel te ervaren.
Misschien is dat ook het diep menselijke signaal dat de
PVV-kiezers onbewust zenden: een protest tegen de anomie van een maatschappij
die doorschiet in het eenzijdig streven naar maximalisering van welvaart door
rationalisatie. Een verlangen naar het herstel van de menselijke maat en het
directe menselijke contact in het maatschappelijk verkeer, oerbehoeften die even
essentieel zijn voor ons welbevinden als lucht en water.
Red.: Psycholoog Roos Vonk combineert een aantal
concepten van deze website:
Uit: De Volkskrant, 04-12-2010, door Roos Vonk, hoogleraar psychologie
aan de Radboud Universiteit Nijmegen en auteur van Ego's en andere ongemakken
en De eerste indruk.
Essay | Terug naar kortere lijnen en kleinschaligheid
Vertrouw elkaar eens
Hebben we nog wel genoeg vertrouwen? In onze politici, bedrijven, in
elkaar? Tijd om het belang van vertrouwen, kortere lijnen en kleinschaligheid te
onderstrepen.
Zou u in het algemeen zeggen dat de meeste mensen te vertrouwen zijn? Ja of
nee? In verschillende landen blijken mensen deze vraag verschillend te
beantwoorden. In een onderzoek uit 2007 hadden Nederlanders en Scandinaviërs het
hoogste vertrouwen in de medemens: rond de 60 procent zei 'ja'. Het laagste
vertrouwen werd gevonden in Peru, Brazilië en Zuid-Korea, zo'n 3 tot 5 procent.
Deze verschillen hangen samen met sociale, wettelijke
en economische omstandigheden. Hoe meer de bewoners van een land op elkaar
lijken (bijvoorbeeld etnisch, zoals in Noorwegen) en hoe sterker de sociale
normen en informele banden zijn, des te hoger is het vertrouwen. Op dit punt
scoort Nederland niet erg hoog, met onze multiculturele samenleving en onze
vrije moraal.
In het algemeen heeft immigratie een negatieve invloed op het
vertrouwen in een samenleving, inclusief politici en bestuurders. Maar zelfs in
heterogene, losse samenlevingen, zoals Nederland en de Verenigde Staten, kan dit
worden gecompenseerd door sterke formele instituties en wetten waaraan iedereen
zich moet houden. Dit is heel anders in corrupte landen, waar het vertrouwen dan
ook laag is. ...
Vertrouwen wordt niet alleen beïnvloed door de economie, maar
is er ook sterk op van invloed, zoals we afgelopen jaren hebben ondervonden. Een
toename van 15 procent in het aantal mensen dat anderen vertrouwt, genereert een
inkomensstijging per inwoner van maar liefst 1 procent per jaar voor ieder
daarop volgend jaar, door de toename van investeringen en banen en de lagere
transactiekosten.
Vertrouwen heeft boven alles een sterke relatie met geluk:
inwoners van landen met hoog vertrouwen, zoals Nederland en de Scandinavische
landen, zijn gelukkiger. Ook op individueel niveau blijken mensen gelukkiger te
zijn naarmate ze positiever denken over de medemens. Dit sterke verband is te
verklaren doordat mensen sociale dieren zijn: in de Top-10's van geluk komt
verbondenheid met anderen steevast naar boven als datgene waar mensen zich het
meest gelukkig door voelen. Vertrouwen is ook een voorwaarde voor groepsvorming
en uitwisseling, hetgeen van oudsher nodig is geweest voor mensen om te
overleven. Net als alles wat de overleving ooit heeft bevorderd - vet en zoet
eten, seks, gezonde kinderen, erkenning en het gevoel dat je erbij hoort - geeft
dit positieve gevoelens.
Je zou misschien denken dat die blije, onbevangen mensen die
zo goed van vertrouwen zijn, zich makkelijk laten bedonderen. Hoe gelukkig zijn
ze dan nog? Recent onderzoek aan de universiteit van Toronto laat zien dat
mensen met een hoog basisvertrouwen beter zijn in het ontmaskeren van
leugenaars. Een hoog basisvertrouwen blijkt dus goed samen te gaan met een
waakzame reactie op die momenten dat er tekenen van oneerlijkheid te bespeuren
zijn. ...
Binnen organisaties wordt vertrouwen bevorderd door
inter-persoonlijke banden, bijvoorbeeld door team-uitjes en hei-dagen. Ook
zakelijke contacten moeten liefst face-to-face zijn. Bij onderhandelingen lijkt
het weliswaar handig als alles getypt staat en je nog eens kunt terugzoeken wat
je hebt afgesproken, maar onderhandelingen per e-mail blijken gepaard te gaan
met minder vertrouwen en een lagere behoefte om later nog eens zaken te doen met
de ander. Dus als het opbouwen en handhaven van de relatie belangrijk is, kun je
dat beter niet doen.
Gebrek aan persoonlijk contact is ook de kern van de
klantenservice-wanhoop, beschreven door Youp van 't Hek en herkend door ons
allen. Mensen hebben van oudsher altijd in groepen van vijftig tot hooguit
honderd geleefd, waarin ze iedereen kenden. Onze instincten zijn daarop
afgestemd: we willen een relatie opbouwen met de persoon die over onze zaak gaat
en die persoon kunnen aanspreken als het fout loopt. ...
De enige oplossing is de-fuseren: terug naar kleine
bedrijven die contact met de klant hebben. Terug naar het bankkantoortje om de
hoek waar men je kende en je een praatje maakte, en waar de grote baas (die een
hele pief was in het dorp) uit het kantoor tevoorschijn kwam als je grote dingen
ging doen zoals een huis kopen. ...
De markt werkt kennelijk dusdanig dat verdere ontwikkeling
naar groter, anoniemer en meer 'bulk' hoe dan ook onvermijdelijk is, zowel in
voor- als tegenspoed. Met een regering die gelooft in marktwerking valt te
vrezen dat die ontwikkeling alles behalve gekeerd zal worden, en het met ons
vertrouwen navenant bergafwaarts zal gaan. ...
Voor wie af en toe zijn neus durft te stoten, is een
ruimhartige, vertrouwen-gevende opstelling tegenover anderen een effectieve
manier om vertrouwen bij anderen te bevorderen - en daarmee het geluk van alle
betrokkenen! Het geven van vertrouwen is zelfs bevorderlijk voor de aanmaak van
het 'knuffelhormoon' oxytocine. Dit hormoon speelt een cruciale rol bij binding
en intieme relaties. Het gaat omhoog wanneer we knuffelen met onze geliefde of
wanneer een vrouw haar baby de borst geeft. Oxytocine is ook van belang bij
gevoelens van vertrouwen en veiligheid in een zakelijke context. Wanneer
deelnemers in een onderhandelspel vooraf een spray met oxytocine inademen,
worden ze royaler met het inzetten van hun middelen. Op de tegenspelers heeft
dit aanwijsbaar effect: door het vertrouwen dat zij ontvangen, gaat hun
oxytocine-spiegel vanzelf omhoog, tot zelfs twee keer zo hoog. Dit leidt ertoe
dat zij op hun beurt ook genereuzer worden, waardoor een ultieme win-winsituatie
ontstaat. Het positieve, zichzelf versterkende effect van vertrouwen is dus
zelfs hormonaal vast te stellen.
Dit kan ook deels de relatie met geluk verklaren, want
oxytocine stimuleert de productie van dopamine en dat geeft een lekker gevoel.
Vertrouwen is op alle fronten heilzaam: het leidt tot
economische groei, meer rendement in zakelijke transacties, betere relaties met
meer 'sociaal kapitaal'; het versterkt zichzelf want het roept vertrouwen op bij
anderen, en het maakt mensen gelukkig. Helaas is ons nationaal vertrouwen hard
op weg te krimpen, dankzij toenemende schaalvergroting en anonimiteit, waardoor
de afstand tussen burger en bedrijven, instellingen en politiek steeds groter
wordt. We kunnen dit oplossen door in ons eigen kleine wereldje onze soorteigen
behoefte aan verbinding te vervullen. Of we daarmee de wereld nog gaan redden is
de vraag, maar gezien de besmettelijkheid van vertrouwen valt het zeker te
proberen.
Red.: Ook een multiculturalist kan zinnige dingen
zeggen - als hij maar uit de buurt blijft van zijn ideologieën:
Uit: De Volkskrant, 26-04-2011, column door Pieter Hilhorst, politicoloog
Het vierde ideaal: robuustheid
Tussentitel: We moeten ons niet richten op kleine tegenslagen, maar op wat
onbeheersbaar is
'Vrijheid, gelijkheid en broederschap', was de leus van de Franse revolutie. Na
ruim tweehonderd jaar bepalen deze drie idealen nog steeds het politieke
landschap. De strijd gaat vooral over de verhouding tussen vrijheid, gelijkheid
en broederschap. Maar een vierde ideaal? Een kandidaat is misschien
duurzaamheid. ...
Red.: Je zou het ook "rentmeesterschap kunnen
noemen - of "conservatisme". Want net als met vrijheid, gelijkheid en
broederschap, is in principe ook daar niets mis mee. Behalve als je er "te" voor
zet, of, nog erger, het als ideologie behandelt. Dan zit je voor je het weet
niet met vrijheid, gelijkheid en broederschap, maar met dwang (islam), dictatuur
(kapitalisme) en uitbuiting (immigratie).
Een ongelukkige naamgeving, want de uitdrukking is al in gebruik => , en
bovendien is ze hier erg onzuiver: als God uit de Hemelen afdaalt, is dat zeker
een minstens zo uitzonderlijke gebeurtenis als een zwarte zwaan, maar ze heeft
geen enkele relatie tot de overige zaken die Taleb eronder schaart. Gewoon
"catastrofe" was beter geweest.
Onzorgvuldig, maar verderop staat het beter: de oorzaak was de manier waarop
de kerncentrales waren gebouwd.
Alweer: onzorgvuldig. De ingewikkelde financiële producten zijn helemaal niet
zo ingewikkeld: een bank neemt geld in tegen een rente, en geeft een uit tegen
een hogere rente om de kosten te betalen en het risico van een enkele
niet-terugbetaling te dekken. De ingewikkelde financiële producten zijn allemaal
vormen van het "verzekeren" van het risico op niet-terugbetalen. Door deze
verzekering denkt de bank meer te verdienen, en zelf meer risico te kunnen
nemen. Maar natuurlijk is het risico niet verdwenen, want dat is doodgewoon het
mislukken van een onderneming of het ontwikkelen van en product. Of het werkloos
worden van een hypotheekhouder. Door te bouwen op dat risico, neemt het risico
dus toe, en de financiële wereld heeft steeds verder op dat risico gebouwd. De
val was niet het gevolg van 'abnormale tijden', maar die val was ingebouwd in
het systeem.
Achter al; deze foute zaken zit een algemeen idee: dat van
winstmaximalisatie. En achter het idee van winstmaximalisatie zit ook een
noodzaak: wie zijn producten robuuster maakt, maakt zijn producten duurder, en
wordt uit de markt geprijst. Oftewel: robuustheid gaat niet samen met een vrije
markt.
Waarna we zaak als discussie en als alternatief om nu naar te
streven kunnen afsluiten. Robuustheid gaat niet samen met het kapitalistische
model. Of in de zijden formulering van deze heren:
Wat je ook al aan de term als had kunnen zien: robuustheid stinkt naar
"Communisme!". En, zoals iedereen weet, is dat heel vies.
Verrassing! De Volkskrant
steunt ook onze website met een paginagroot artikel:
Uit: De Volkskrant, 12-05-2011, van correspondent Arnout Brouwers
Russische
elite getart door activist met een site
Navalnyj onthult schandalen. Voor de machthebbers is hij gevaarlijker dan
de oude oppositie.
Tussentitels: 220 miljoen euro gaf Transnef uit aan goede doelen die niet
bestaan
110 miljoen euro verdween bij de aankoop van 30 Chinese olieplatforms
Hij is jong, goed gebekt en absoluut onbevreesd voor de autoriteiten. Hij zet
grote staatsbedrijven als Gazprom, Transneft en VTB Bank in hun hemd. En hij
heeft ook nog politieke ambities. Geen wonder dat de 34-jarige blogger en jurist
Aleksej Navalnyj zich sterstatus heeft verworven bij een groeiende schare
volgelingen: blijkbaar kan het allemaal anders in Rusland, als je maar slim bent
en lef hebt. ...
Red.: Oh ja, het is niet deze site zelf, maar een
soortgelijke in Rusland. Maar natuurlijk steunt de Volkskrant dan ook
sites die uitbuiting en manipulatie blootleggen door een oligarchie en
nomenclatura in andere landen. En ook dus in Nederland, waar deze site hetzelfde
doel heeft, zij het met wat andere nadruk - meer op analyse en wetenschappelijke
achtergrond gericht.
Het CDA beweert de partij van het rentmeesterschap te zijn,
maar stemt in de praktische politiek vrijwel afrijd mee het het neoliberale en
Angelsaksische beolied van de VVD. Toch weten sommigen wel hoe het hoort:. De
aanleiding voor het volgende artikel is het naar buiten komen van het
disfunctioneren van het grootschalige HBO in het algemeen en dat van
Inholland in het bijzonder:
Uit: De Volkskrant, 25-05-2011, door Raymond Gradus en Jeroen van Velzen
Het kabinet schiet door met controle op hbo
Raymond Gradus | Jeroen van Velzen | De auteurs zijn directeur van het
Wetenschappelijk Instituut voor het CDA en voorzitter van het CDJA. Zij betogen
dat de onderwijssector als geheel niet de dupe moet worden van de misstap van
een enkeling.
Tussentitels: Docent weet als geen ander wat goed opleiden is
Uiteraard vraagt de situatie bij Inholland om adequate maatregelen. Het is
immers niet te tolereren dat diploma's onrechtmatig zijn verstrekt en het is
goed om na te gaan hoe eindtermen wel zijn te handhaven. ...
Wanneer het kabinet de rol van de overheid in het
maatschappelijk domein niet wil vergroten, moet het een nadrukkelijke keuze
maken tussen het Angelsaksische en het Rijnlandse model.
In het Angelsaksische model staan individuen centraal, komen
regels in plaats van normen en is de maatschappij teruggedrongen. Toezicht
speelt een belangrijke rol in dit model en discussies over bijvoorbeeld
kwaliteit worden vaak gejuridiseerd.
In het Rijnlandse model wordt gekozen voor een kleine maar
wel sterke overheid én sterk ontwikkelde maatschappelijke organisaties. Op die
manier worden belangen bij elkaar gebracht. Extern toezicht beperkt zich tot
hoofdlijnen. In dit model spelen horizontaal toezicht en betrokkenheid van alle
actoren een belangrijker rol. Zij zijn immers beter in staat te bepalen wat
kwaliteit is dan Haagse regelgevers.
Het uitgangspunt in het Rijnlandse model is dan ook een
principieel andere dan in het Angelsaksische model. Het Rijnlandse model gaat
uit van vertrouwen totdat het tegendeel is bewezen. Dit verdient ons inziens
meer aandacht, omdat dit het beste in mensen losmaakt en uitgaat van de mens als
een relationeel wezen.
Dit vraagt overigens ook een actieve houding van
maatschappelijke organisaties en een bepaalde mate van zelfreinigend vermogen.
...
Red.: Tot zo ver gaat het goed. Maar zoals in zo
veel zaken: de duivel zit in het detail - oftewel: hoe pas je het toe.
Dus niet zoals het hier gesteld wordt. ook onderwijsbestuurders kunnen een
stem hebben, maar dan moet het bestuur goed ingericht zijn, en de juiste mensen
bevatten. De HBO-les is dat grootschaligheid voor het tegendeel zorgt - wat
iedereen van tevoren had kunnen weten want grootschaligheid zorgt meestal voor
ellende in dit soort zaken.
Verder is het zo dat zowel bestuurders als docenten en
studenten geweerd moeten worden uit posities waarin ze eigenbelang hebben:
studenten moeten niet mogen beslissen over de studielast, want die willen ze
gewoonlijk veel te laag. Docenten moet niet mogen beslissen over hun salarissen,
want dan worden die te hoog. Wat dan ook niet zo georganiseerd is. Maar wel voor
bestuurders, voor wie natuurlijk precies hetzelfde geldt. Dus in tegenstelling
tot wat de CDA'ers beweren, heeft de overheid wel degelijk een essentiële rol,
namelijk als bewaker van beloningen. En tevens als bewaker van kwaliteit,
middels onafhankelijke en landelijke normen.
Zaken waarmee de CDA'ers opzichtig inde fout gaan:
Dat laatste is een correctiemaatregel op wat er al grondig fout is gegaan.
In het onderwijs is het tegenovergestelde gebeurd: dat is vrijgelaten, als
een soort verzelfstandiging. Dat heeft overduidelijk niet gewerkt.
In het Rijnlandse model wordt gekozen voor een overheid die doet wat nodig
is. Onafhankelijk of dat nu veel of weinig is. Hetgeen per sector bepaald kan
worden. Wat er meestal toe leidt dat de invloed van de overheid in sectoren als
onderwijs en zorg groot zal zijn. Omdat in die sectoren op geen enkel zinvolle
wijze sprake kan zijn van "markt".
Weer wat over het mentale aspect:
Uit: De Volkskrant, 05-07-2011, door Lisette Thooft
Babyboomer wordt wijzer
Als jongere was de babyboomer idealistisch, toen werd hij cynisch en nu
hij oud wordt, wordt hij eindelijk wijs Lisette Thooft | Lisette Thooft
is publicist. Op 15 juli verschijnt haar boek Spiritueel door de overgang. Nu de
babyboomers in de overgang komen, komt er ruimte voor een spiritueler kijk op de
zaken. Zijn ze op weg om mystici te worden? Tussentitel: Je hebt steeds
meer alcohol nodig om cynisch te kunnen blijven ... De
tijdgeest wordt al sinds een halve eeuw voornamelijk bepaald door de generatie
geboren tussen 1946 en 1964, domweg doordat wij altijd met zovelen waren en dat
zijn we nog steeds. ...
Die babyboomgeneratie, die als een bult door de
bevolkingscijfers loopt, veranderde toen ze ouder werd. Niet de babyboomers
werden tragisch opgeslokt door de voortrazende economie, nee, de economie ging
harder razen omdat de babyboomers zich erin stortten. Kwestie van ouder worden.
'Het kind is realist, de jongeling idealist, de volwassene
cynicus en de grijsaard mysticus', volgens Goethe. Jongeren zijn idealistisch,
omdat ze wel de intelligentie hebben om te zien wat er allemaal mis is in de
wereld, maar nog niet weten hoe moeilijk het is om het zelf beter te doen. Toen
wij jong waren, stond de vlag in de hele maatschappij op 'idealistisch'.
Hoewel, het moet gezegd, veel van onze idealen draaiden om
genot. Rechten zonder plichten, vrijheid zonder verantwoordelijkheid. Maar geld
belangrijk vinden was taboe, evenals hechten aan trouw. Seksuele bevrijding,
feminisme, milieu, daar ging het om. En vooral: het afschaffen van alle soorten
hiërarchie. We kunnen er nog steeds blij mee zijn.
Intussen werden we volwassen, en cynisch. De ervaring wees
uit: een betere wereld neuk je niet zomaar bij elkaar. De desillusie sloeg toe
en we focusten vooral op onszelf. Geld bleek toch wel prettig voor ons
ik-project. 'Als je op je twintigste niet links bent, heb je geen hart', hoorde
je vaak, 'maar als je het op je veertigste nog bent, heb je geen hersens.'
We lieten ons hart voor wat het was en gingen onze hersens
gebruiken. De jaren tachtig en negentig brachten de opkomst van het ik-tijdperk,
de teloorgang van sociale verbanden, de schaamteloze zelfverrijking van de
sluwsten onder ons, de hebzuchtige ideologie van het neoliberalisme. De
huizenmarkt werd als een plofkip uit de bioindustrie, door al die babyboomers
die van huis naar huis hun kapitaal vermeerderden. 'Boomeritis' noemt de
Amerikaanse filosoof Ken Wilber het narcisme van de babyboomers. De grondhouding
ervan is: 'niemand heeft iets over mij te zeggen.'
Die houding heeft inmiddels onze hele samenleving
doortrokken. Ook jongeren zijn erdoor beïnvloed. Velen van hen hebben als enig
ideaal: rijk en beroemd worden. Ze worden te jong volwassen, zou je kunnen
zeggen.
Maar nu zijn we in de overgang. ...
Red.: Waarna nog veel hoopvolle woorden volgen over
hoe het beter wordt met de mentaliteit van de babyboom-generatie. Misschien is
er wel een lichte verbetering. Maar die is voorlopig dusdanig gering dat het
weinig uitmaakt op de grote schaal. Zoals het nog steeds dominant zijn van de
oligarchische, graaiende en narcistische politieke partijen: VVD, CDA,
PvdA, D66 en GroenLinks
, laat zien. Al deze partijen propageren, op de ene of de andere manier, de
globaliserende, kosmopolitische wereld onder leiding van de wereldwijde
oligarchie - te starten met de Europese Unie zijnde het Europese Imperium.
Neoliberalisme en kapitalisme. Alles wat niets met verlichting en beschaving te
maken heeft.
Bij de afsluiting van het politieke jaar 2010-2011 doet
politiek columnist van de Volkskrant Martin Sommer nog een aantal bekende
observaties:
Uit: De Volkskrant, 09-07-2011, column door Martin Sommer
Conservatisme op kousenvoeten
Tussentitel: CDA en PvdA zoeken beiden naar moreel kompas
Waar is het nieuwe midden? Niet bij D66 of GroenLinks, schreef ik vorige week.
Lezers vonden dat ze in de steek werden gelaten. Waar dan wel, vraagt Johannes
W.H. Janssen uit Amsterdam. Columnisten die roepen om politieke visie en zelf
niks bieden, wat hebben we daaraan? Hij voelt zich achtergelaten 'in een gapend
gat'.
... Waarom zou het opgewekte individualisme en kosmopolitisme
van de genoemde partijen nooit het nieuwe midden kunnen zijn? Omdat het probleem
zich hier opwerpt als de oplossing. Er is net weer zo'n SCP-onderzoek naar
'burgerperspectieven' uit. Als grootste vraagstuk staat consistent, sinds
geruime tijd op nummer één: hoe moeten we samenleven, normen en waarden.
...
Red.: En de burger wil niet de normen en waarden van
het Europese Imperium, het kosmopolitisme, de globaliserende wereld en
neoliberalisme en kapitalisme. Al deze begrippen hebben geen normen en waarde in
zich - behalve dat van "graaien waar je kan".
Hier zijn wel verschillen: de leiding van het CDA wil niet van zijn
voornoemde ideeën af, maar wil alleen zijn kiezers terug. In de PvdA zijn de
meningen verdeeld:
Dit zijn dus de aanhangers van de Europese Imperium, het kosmopolitisme, de
globaliserende wereld en neoliberalisme en kapitalisme. Mensen als Frans
Timmermans, Frans Leijnse, enzovoort. En de culturele en media-elite:
Met aan de nadere kant een klein groepje die de ogen wat opener heeft:
Niet maatschappelijk conservatisme, maar cultureel conservatisme. En niet
zozeer conservatisme in de politieke betekenis, maar conservatisme in de
letterlijke betekenis: behouden van wat van waarde is. En niet iets vernaderen
om het veranderen. En al zeker niet iets vernaderen, omdat er op een
onnatuurlijke manier iets andere is bijgekomen: de allochtone culturen. Al was
het maar omdat dat doodgewoon achterlijke, ja: achterlijke, culturen zijn.
Waarvan het tolereren bijvoorbeeld heeft geleid tot de toename van homohaat en
jodenhaat. Een voorbeeld van verandering die achteruitgang is. Een voorbeeld van
verandering die mensen doet verlangen naar "conservatisme": het op peil houden
van onze homo-tolerantie en joden-tolerantie.
Martin Sommer durft dit niet zo expliciet in te vullen - hij
zou zich niet meer in eigen kringen kunnen vertonen. Dus moet hij zich beperken
in zijn oplossingen in de richting van de klagende lezer:
Een verder invullen zou automatisch lieden naar het soort oplossing dat hier
het Rijnlandse model is gedoopt. Het soort oplossingen dat al eerder beschreven
is door wijlen collega (van Sommer): H.J. Schoo
.
Een aardige samenvatting:
Uit: De Volkskrant, 24-08-2011, door Marcel Bullinga
We zijn niet zielig, we zijn verwend
Marcel Bullinga | Futurist Marcel Bullinga is auteur van het boek
Welcome tot the Future Cloud - 2025 in 100 voorspellingen. Hij ziet maar één
uitweg uit de (euro)crisis: terug naar de deugden van de jaren vijftig.
Tussentitel: We moeten weer geld gaan gebruiken dat is gebaseerd op werk
De euro is een misser, vindt 56 procent van de Nederlanders. Ik kan daaraan
toevoegen: een geld rondstrooiende Europese Unie ook. Welvaart zonder werk en
zakendoen zonder moraliteit zullen ons op termijn vernietigen, zei Mahatma
Gandhi. Nou, dat is precies wat er gebeurt. De hele wereld heeft zich er de
afgelopen dertig jaar aan bezondigd, en nu betalen we de rekening.
...
Red.: Beter: nu beginnen we een beetje van de rekening
te zien.
Het materiële deel van die huidige welvaart is echt genoeg - die schuld is in
geld, een niet bestaande zaak die in één keer afgeschreven kan worden - alleen
de rijken hebben dan "pech".
Precies - door financiële manipulaties. Maar niet door dit:
Dat heeft een andere oorzaak: een overspannen huizenmarkt.
En dit is te algemeen - het geldt voor Amerika, maar niet zozeer voor Europa
- met uitzondering van de "Angelsaksische" economieën:
Maar er is een andere vorm van schuld:
Hier is belangrijker de grondstoffen dan het geld: de huidige welvaart is
voor een groot ddel comsumtie nu van wat je voor de toekomst zou moeten bewaren.
Conclusie:
Waarvan het financiële aspect eigenlijk het onbelangrijkste is:
De oplossingen:
Rijnlandse oplossingen - stuk voor stuk.
Hoe dit soort oplossingen in de praktijk werken, is te zien
in een documentaire over de Duitse economie, naar aanleiding van de sterkte
daarvan onder de huidige financiële en economische crisis, uit de VPRO-serie
Goudzoekers, aflevering Deutschland über alles
(22-08-2011).
Aarzelend komen er wat meer tegengeluiden:
Uit: De Volkskrant, 25-01-2012, van verslaggever Robert Giebels
Interview | Paul Frissen, auteur RMO-rapport
'Niet net doen of de overheid een markt is'
De perverse prikkels van de financiële wereld zijn er ook bij de overheid,
vindt hoogleraar Frissen.
Stop met het behandelen van de overheid als een 'markt', met geld en
efficiency als de maat der dingen. Dat zorgt in de collectieve sector voor
dezelfde excessen die de financiële sector in de kredietcrisis hebben gestort.
Overheidsorganisaties moeten niet hiërarchisch zijn en dwarsliggende ambtenaren
dienen te worden gekoesterd.
Dat stelt de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in het
gisteren verschenen rapport Tegenkracht organiseren - lessen uit de
kredietcrisis. De RMO adviseert regering en parlement over de stabiliteit van de
samenleving. De adviesraad onderzocht of ook de overheid kan leren van wat er in
de financiële sector zodanig is misgegaan dat de grootste financiële crisis kon
ontstaan. Het volmondige antwoord is 'ja', zegt Paul Frissen, decaan en
bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag,
hoogleraar bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en auteur van het
rapport - het vijftigste van de adviesraad. De perversiteiten in de financiële
wereld die met de crisis bloot kwamen te liggen, zijn er net zo goed bij de
overheid, legt hij uit.
Werkt het bij een bank hetzelfde als bij bijvoorbeeld de politie?
'Bankbonussen zijn op zich een productief middel om het commerciële
langetermijnbelang van de bank als geheel te dienen. Maar bonussen werkten
langzaamaan het individuele kortetermijnbelang in de hand. Het middel was een
pervers doel geworden.
'Dan de politie. Je wilt hun effectiviteit verbeteren. Niets
mis mee. Want dat ondersteunt de legitimiteit van de politie. Je gebruikt als
kwantitatieve maatstaf daarvoor het aantal bekeuringen. Maar als de burger een
bon krijgt denkt hij niet dat hij iets verkeerd heeft gedaan, maar dat die agent
zijn target moet halen. Dat is het perverse effect, want in plaats van dat de
legitimiteit van het systeem wordt ondersteund, wordt het ondermijnd. Het
kabinet heeft dit overigens afgeschaft.'
Ziet u het overal in de collectieve sector mis gaan?
'We noemen tal van voorbeelden. De Citotoets is klassiek. Het is bedoeld als
middel om te meten of de school aan zijn taak heeft voldaan en een leerling wat
heeft bijgebracht. Maar de Citoscore is nu een doel op zich. Zwakke leerlingen
zijn zogenaamd ziek als er getoetst wordt, er is een hele industrie aan
leermiddelen ontstaan waarmee ouders hun kind op de toets kunnen voorbereiden en
de school richt zich in op zo'n hoog mogelijke Citoscore, want dat is goed voor
de reputatie. Dat zijn perversiteiten, want het doel van onderwijs is niet het
opleiden voor een Citotoets.
'Die creëert de overheid ook in het hoger onderwijs. Dat
krijgt geld naar rato van het aantal inschrijvingen en afgestudeerden. Maar aan
Hogeschool InHolland zie je waar dat toe leidt: ze verloren hun nutsfunctie uit
het oog, gingen commercieel denken en reikten diploma's uit van bedenkelijke
kwaliteit.
'In de zorg treffen we ook perversiteiten aan. Patiënten die
zich dementer voordoen dan ze zijn om zo een hogere bijdrage in de kosten binnen
te slepen. Daar heeft de zorginstelling ook baat bij. Gebeurt ook bij de Wajong:
jonggehandicapten hebben er belang bij wat ze mankeren te maximeren.'
Is de conclusie dat elk systeem pervers gedrag uitlokt?
'Je moet de menselijke aard niet willen veranderen. Maar juist bij de overheid
moet je het voorkomen. Kijk, een bedrijf heeft één belang, winst maken en daar
kun je dat hele bedrijf aan op hangen. Maar een overheidsorganisatie heeft een
hele waaier aan belangen te verdedigen omdat die uiteenlopende burgers moet
bedienen. De fout is om aan die uiteenlopende belangen op één manier tegemoet te
komen, namelijk door beschikbaar geld te verdelen en vervolgens te kijken of dat
geld efficiënt is besteed. Maar dat zegt niks. Het meest efficiënte
gevangenisbeleid is als je alle gevangenen bij binnenkomst doodschiet. Ik
bedoel: de publieke sector draait om waarden en efficiency is er daar maar één
van.' ...
Red.: Niets meer dan doodgewoon gezond verstand van de
soort: de markt wel voor pakjes boter want je kan wel tien soorten in het schap
leggen, maar niet voor treinvervoer, want je kan maar één set rails leggen.
Eindelijk een alternatief geluid uit de hoek van het
neoliberale CDA:
Uit: De Volkskrant, 21-04-2012, door Anton Zijderveld, emeritus
hoogleraar sociologie.
Anno 2012 heersen
afrekencultuur en verruwing in de verzorgingsstaat
De idealen van de verzorgingsstaat zijn buiten beeld geraakt. De socialistische
droom van een sociaal-economisch rechtvaardige staat onder
leiding van een sturende, sterke staat heeft plaatsgemaakt voor de tucht van de
markt.
Doorgaans wordt aangenomen dat liefdadigheid haaks staat op het project van een
verzorgende staat. De socialist Clement Attlee heeft eens gezegd dat
liefdadigheid een koud en grauw geval is. Als een rijke de armen wil helpen,
moet hij zijn belastingen betalen. Liefdadigheid tast de waardigheid van mensen
aan. Maar hij omarmde wel het befaamde 'Beveridge-rapport' dat gezien wordt als
de basis voor de naoorlogse, Britse welfare state. Vergeten wordt dat
William Beveridge toen hij dit rapport schreef geen socialist meer was, maar het
liberalisme had omarmd. Zijn rapport stond ook in een lange liberale traditie.
Immers in 1911 had de liberale David Lloyd George al een 'National Insurance
Act' en daarna nog diverse sociale wetten door het parlement aanvaard gekregen.
Vergeten wordt ook dat Beveridge de grote nadruk van de socialisten op de
sturende rol van de staat ten koste van het particuliere initiatief en de
liefdadigheid ver van zich wierp.
Omdat ook in ons land de verzorgingsstaat nog vaak wordt
gezien als een inmiddels wel achterhaald socialistisch project, heeft het zin
kort stil te staan bij de liberale grondgedachte van Beveridge's welfare state,
die hij overigens liever aanduidde als 'social insurance state'. ...
Red.: Inderdaad een veel betere term
dan "verzorgingsstaat". En merk op dat het Engelse en vooral het Amerikaanse "liberal"
lang niet hetzelfde is als een Nederlandse "liberaal" - een hedendaagse
Nederlandse "liberaal" is vrijwel altijd een reactionair
.
Prevcies.
Maar dat heeft tot nu toe n0og nooit gewerkt. En wel om een hele simpele
reden: als het wel zou werken, zou dat beteken dat onder burgers al een grote
meerderheid is die bereid is zonder stimulans via de overheid dit te doen. En
met name binnen de top. En war het eerst al moeilijk is, is het tweede schier
onmogelijk. Voor de afzienbare tijd zal de meerderheid van de bevolking die
belang heeft bij een sociale staat, de onderste tweederde, dit middels de staat
bij de bovenste derde moeten afdwingen.
Onjuist. Over de hele groep van professionals genomen is hun economische
bijdrage redelijk dicht bij neutraal, waarbij die voor de bovenkant vrijwel
zeker negatief is. Economische welvaart komt van de onderste tweederde van de
maatschappij.
Zo actief is dit niet gegaan. Zijderveld beziet dit duidelijk vanuit een
confessionele blik, spijtig over hun verlies aan invloed.
Niet de verzorgingsstaat was onbetaalbaar, maar bepaalde regelingen werden
min of meer collectief misbruik van gemaakt - zoals de WAO waar wat feitelijk
werklozen in werd gedumpt. En indien tijdelijk, hoeft een vorm van opvang niet
eens fout te zijn, alleen moet het niet permanent.
Maar dat is slechts een van de falen van sociologen. En het voornaamste
daarvan ligt niet op dit algemene veld, maar op de toepassing ervan op de hele
derde wereld, inclusief dat dele ervan dat Nederland in binnengetrokken en de
verzorgingsstaat ziet als een goed gevulde ruif.
|
In zekere zin was het akkoord van Wassenaar
(1982) een wending in het proces van
verstatelijking. Chris van Veen van de
werkgevers en Wim Kok van de werknemers besloten
onder regie van premier Ruud Lubbers om, gezien
de economische problemen, de gebruikelijke
salarisclaims te matigen en zo het schip van
staat weer op koers te krijgen. |
Hetgeen een illustratie is van het eerder gestelde, namelijk dat al kleinere
afwijkingen van de koers van de verzorgingsstaat, tot een val ervan leiden. Want
deze tijd was het begin van de opkomst van het neoliberalisme, dat op
natuurlijke wijze uitmondde in de graaicultuur en de kredietcrisis.
|
De kabinetten-Balkenende hebben aanvankelijk
gepoogd de burgers weer meer
verantwoordelijkheid te geven. De idee van een
civil society, dat wil zeggen van een
maatschappij van actieve en betrokken burgers,
was leidinggevend. De individualisering moest
ingedamd worden, het gemeenschapsdenken werd
door Balkenende en de zijnen gepropageerd.
Maar een feit is dat dit alles al snel vertaald werd in een
privatiseringsgolf die vooral bedoeld werd als
een reeks bezuinigingen. Weer werd het
economisch discours leidinggevend. Instellingen
in de gezondheidszorg en het onderwijs
bijvoorbeeld moesten privatiseren en zich
overgeven aan 'de tucht van de markt' die
onverantwoorde uitgaven zou matigen. Nu traden
ook de managers naar voren. Zij verdrongen de
bureaucraten en de professionals. Na 1990 raakte
ons land in de greep van een ware managerial
revolution. Dit alles ging gepaard met een
belangrijke cultuurverandering. Niet gezag en
vertrouwen, waarop instituties gebaseerd moeten
zijn om goed en zinvol te functioneren, maar
macht en geld werden de sturende factoren. De
instituties kwamen daardoor in de greep van een
afrekencultuur: bureaucraten en professionals
worden afgerekend op het behalen van vooraf door
managers opgestelde targets. |
Precies. Een natuurlijk gevolg uit het voorgaande. Net als dit:
|
Barbarij
Daarmee zijn we ver verwijderd geraakt van het
oorspronkelijke ideaal van de verzorgingsstaat:
de garantie voor alle burgers van een beschaafd
bestaan. De huidige, uitgedijde afrekencultuur
is door en door onbeschaafd. De manier waarop we
omgaan met dak- en thuislozen, met
uitgeprocedeerde asielzoekers en vooral met hun
kinderen, getuigt van een onaanvaardbare
verruwing. Dit mag een zichzelf beschaafd
noemende natie niet loslaten. Doen we dat wel,
dan liggen de contouren van een barbarij op de
loer die politiek uiteindelijk ook de
rechtsstaat zal ondermijnen. Europa weet als
geen ander werelddeel wat dat aan bloed en
tranen zal kosten. |
Inderdaad: geef wat betreft de verzorgingsstaat, of dus beter: social
insurance state, de vinger, en je eindigt razendsnel bij de barbarij. Want
dertig jaar is sociologisch gezien razendsnel.
Uit het archief een bespreking uit 2009 die we hier plakken,
als signaal dat de naar aanleiding van de financiële crisis voorgestelde
veranderingen er niet zijn gekomen:
Uit: De Volkskrant, 25-09-2009, door Anet Bleich
De Kamerleden leven op een andere planeet
Wat te doen tegen overdadige bonussen en overdreven marktwerking? Twee
prominente publicisten geven de weifelende politiek gratis advies.
Tussentitel: Als er iets toe is aan hervorming, dan is het de banksector
Hervormingen: de betekenis van dat woord die ik nog heb geleerd was:
(progressieve) veranderingen in de structuur van de maatschappij. ...
De laatste tien, vijftien jaar is de betekenis van de term
‘hervormingen’ echter verschoven op een manier die me altijd is blijven
verwonderen. Voortaan stond ‘hervormingen’ voor maatregelen die moesten leiden
tot structurele bezuiniging op de overheidsuitgaven, bijvoorbeeld hervorming van
de WAO, de WW, of, recent, van de AOW. ...
Nadat een jaar geleden de kredietcrisis in volle hevigheid
was uitgebroken, door winststreven verblinde banken door de overheid gered
moesten worden en er niettemin ook nog een diepe algemene economische crisis
volgde, was ik er vrij zeker van dat er een abrupt einde zou komen aan die rare
betekenisverschuiving van het begrip ‘hervorming’. Het kon nu toch echt niemand
meer ontgaan dat het geen goed idee was geweest om het kapitalisme (de vrije
markteconomie) ongeremd z’n gang te laten gaan? Als er íets toe was aan een
grondige hervorming, dan wel de bankensector. En was het niet hoog tijd om een
eind te maken aan de e bewieroking van de marktwerking op voorheen publieke
terreinen?
Maar de veronderstelling dat er onvermijdelijk een nieuwe
consensus zou ontstaan over de noodzaak om staat en markt weer meer in evenwicht
te brengen (klinkt simpel, maar zou veel hervormingen vereisen), is wreed
gelogenstraft. Neem de jongste Algemene Beschouwingen van de Tweede Kamer: het
ging weer alleen maar over bezuinigingen op de overheidsuitgaven, waarbij het
enige punt in de – hoog oplopende – discussie was of dat meteen moest gebeuren
of dat we nog een jaartje zouden wachten tot de crisis over het hoogtepunt heen
was en ondertussen vast de mogelijkheden in kaart brengen. Ik heb, echt waar,
met m’n ogen zitten knipperen. ...
Red.: Verschijnselen die in de tussentijd
en vooral nu, in 2012, alleen maar erger zijn geworden.
|
Het doornemen van twee recent verschenen
boeken, Niemand regeert, van Marc
Chavannes en De Wij Economie van Willem
Vermeend (...) . Ook de politiek columnist van
NRC Handelsblad en de hoogleraar
fiscaal recht (tevens bestuurslid van de
werkgeversorganisatie VNO-NCW) maken zich zorgen
over de doorgeschoten marktwerking en bepleiten
maatregelen tegen de even schaamteloze als
riskante bonuscultuur onder topbankiers.
Vermeend oppert zelfs voorzichtig de
mogelijkheid van een – tijdelijke – volledige
nationalisatie van het bankwezen om de banken
financieel gezond te maken en te zorgen dat ze
weer kredieten gaan verlenen tegen normale
voorwaarden en tarieven. Allesbehalve eenvoudig
uiteraard, want om effectief te zijn zou zo’n
maatregel minstens in heel Europa moeten worden
doorgevoerd, maar voorwaar wel een prikkelend
punt voor de politieke discussie.
Chavannes analyseert in Niemand regeert scherp en
overtuigend hoe de privatiseringsgolven vanaf de
jaren negentig ook de geloofwaardigheid van de
politiek nadelig hebben beïnvloed. De auteur is,
het zij ten overvloede opgemerkt, geen marxist
of voorstander van een almachtige staat. ‘De
markt is prachtig’, aldus Chavannes, ‘voor
concurrerende producten. Maar niet voor
ziekzijn, politie, onderwijs, waterbeheer,
ruimtelijke ordening, voedselveiligheid’. Of
voor openbaar vervoer. Chavannes: ‘De
verzelfstandiging van de NS is altijd een
illusie geweest. Ik kan niet kiezen vandaag met
de SNCF (het Franse spoorbedrijf; red.) naar
Leeuwarden te reizen.’ En de privatisering van
de elektriciteitsvoorziening heeft tot gevolg
dat de Nederlandse overheid haar invloed op het
energiebeleid uit handen heeft gegeven, eerst
aan Essent en Nuon, die vervolgens door
respectievelijk een Duits en een Zweeds
elektriciteitsbedrijf zijn opgekocht.
Ook Vermeend zet vraagtekens bij wat hij
‘marktfundamentalisme’ noemt, het geloof dat
markten perfect werden en dat economie en
bevolking dus het meeste gebaat zijn bij een
kleine overheid, lage belastingen en zo min
mogelijk ingrijpen in of toezicht op de markt.
Zijn voorstel om ‘een gedegen en diepgaand
onderzoek in te stellen naar de effecten van
marktwerking waarbij in ieder geval naast
doelmatigheid en doeltreffendheid ook een
prominente plaats moet worden ingeruimd voor
kwaliteit en de belevingswereld van werknemers
en klanten ()’, is een grote stap vooruit. ... |
Allemaal helemaal niets van gekomen. Het neoliberalisme of de financiële markten
of de rijken die gevlucht zijn met ontdoeken belastinggelden, regeren als ooit
tevoren.
Wat eigenaardige opmerkingen van iemand uit culturele
kringen:
Uit: De Volkskrant, 18-08-2012, door Mathieu Weggeman, lid van de Raad
voor Cultuur en hoogleraar organisatiekunde (TU Eindhoven).
Nederland wordt steeds dommer
Domheid en onfatsoen zijn eerder regel dan uitzondering. Om dat tegen te gaan is
meer cultuureducatie nodig.
Tussentitel: Er zitten immers weinig violisten, dichters en beeldhouwers
in de cel
Het gaat in culturele zin niet goed met Nederland. Domheid en onfatsoen zijn
eerder regel dan uitzondering. Bovendien versterken die twee elkaar, waardoor de
snelheid waarmee ons beschavingsniveau achteruit holt, alsmaar toeneemt.
...
Om de toenemende domheid te pareren, biedt het perspectief om
terug te keren naar onze van oorsprong Rijnlandse werkcultuur waarin de liefde
voor het vak groter is dan de liefde voor het geld. De implicatie daarvan is dat
eerst in serieuze, 'pretpakket-vrije' opleidingen en daarna in
meester-gezelrelaties vakdeskundige professionals worden gekweekt. Het betekent
ook: het aanstellen van vakdeskundige leidinggevenden die het werk op de vloer
kennen omdat ze het vroeger zelf hebben gedaan. Dokters moeten leiding krijgen
van een dokter, ingenieurs van een ingenieur. ...
Red.: Maar eigenlijk is het een heel
natuurlijke verbinding: de ideeën van het Rijnlandmodel behoren tot hetzelfde
veld als het bevorderen van cultuur: beschaving.
Een nieuwe voorstander:
Uit: De Volkskrant, 06-12-2012, door Thomas von der Dunk,
cultuurhistoricus
Europa kan de Britten missen als kiespijn
Zonder Groot-Brittannië zal een gemeenschappelijk Europees buitenland- en
defensiebeleid tandeloos zijn, aldus Dirk-Jan van Baar vorige week woensdag in
de Volkskrant....
Daaronder ligt evenwel een nog essentiëler probleem. De
Britten zijn geen lid om van de Unie wat te maken, maar vooral om te verhinderen
dat de anderen er iets van maken. ...
In hoge mate door Brits toedoen is daardoor ook elders in
Europa een volstrekt eenzijdig marktdenken zonder flankerende sociale
regelgeving dominant geworden. Omdat namelijk tegelijk de vrije Europese markt
voor het Britse bedrijfsleven openstaat, kan dit door haar opt outs op
oneerlijke wijze met de andere Europese landen concurreren, wat inmiddels tot
een fiscale race to the bottom en de afbraak van allerlei sociale
zekerheidsarrangementen heeft geleid. Onze bezuinigingsdiscussies over WW en
ontslagrecht vallen daarvan niet los te zien. Omgekeerd hebben hedgefunds vrij
spel gekregen en worden multinationals noodgedwongen door nationale
belastingsdiensten op ongekende wijze in de watten gelegd, zoals de
Volkskrant zaterdag uitvoerig beschreef.
Het bovenstaande heet vervolgens 'van Europa te moeten',
omdat we alleen zo om de gunsten van het bedrijfsleven kunnen blijven
concurreren. Het lijdt weinig twijfel dat de sociale consequenties daarvan een
van de hoofdoorzaken vormt van de toenemende weerzin tegen Europa. ...
Nergens zal zo'n Britse aftocht overigens zo betreurd worden
als in Den Haag - Rutte flirt graag met Cameron - en dat is niet geheel
toevallig. Niet alleen combineert het Binnenhof vanouds een naïef vertrouwen in
de Britten met een diepgeworteld wantrouwen jegens met name de Fransen, van wie
Nederland nooit veel heeft gesnapt. Historisch is die maritieme oriëntatie ook
verklaarbaar: het gevaar kwam in het verleden altijd van over land - eerst van
de Spanjaarden, vervolgens van de Fransen, ten slotte van de Duitsers - en de
redding kwam steeds van overzee: eerst van de Engelsen, later van de Amerikanen.
Maar het is ook veelzeggend voor de hedendaagse verwording
van Nederland - net als Engeland en IJsland traditioneel geteisterd door een
buitenproportioneel grote financiële sector - waar het politieke denken sinds
enige decennia ook ter linkerzijde sterk door neoliberaal marktdenken is
geïnfecteerd. In geen ander West-Europees land heeft men zo onnadenkend de
deregulerings- en privatiseringswaan en het bijbehorende veranderingsporno als
'modern' omarmd.
Flexibilisering van de arbeidsmarkt vormt nog steeds een
hoofddoelstelling, ook al is die markt vrijwel nergens zo flexibel als bij ons.
De verkwanseling van openbare nutsbedrijven, waarin Nederland op bizar
enthousiaste wijze vooropgelopen heeft, valt daarvan niet los te zien, evenmin
als de totale economisering van de arbeid en de megalomane ontwrichting van
zorg-, woningbouw- en onderwijsinstellingen. De graaicultuur die de Amarantis
scholengroep te gronde heeft gericht, vond hierin haar origine.
Dat de neoliberale besmetting in Nederland zo'n excessieve
omvang heeft kunnen aannemen, valt daarbij niet los te zien van de modieuze
dominantie van de Engelse taal en onze afnemende kennis van het Duits en het
Frans. Daardoor isoleren wij ons cultureel steeds meer van onze naaste
Rijnlandse buren en heeft het Angelsaksische wereldbeeld ook bij ons de overhand
kunnen krijgen, met inmiddels desastreus resultaat.
Red.: Amen.
Een andere "spreker", een andere invalshoek, en een ander
taalgebruik:
Uit: De Volkskrant, 19-04-2013, door Ad Verbrugge Wat
hol en uitgewoond is, moet plaatsmaken voor het levensvatbare
Wat is het grootste probleem van ons land en hoe lossen we dat op? Bijzondere
denkers en doeners beantwoorden die vraag in een lezing in De Balie. Gisteravond
deed Ad Verbrugge, filosoof aan de Vrije Universiteit, dat: 'In reactie op de
ontheemding proberen we opnieuw onze wereld als een 'huis' vorm te geven.'
De verschillende crises - de financieel-economische, de ecologische, de
institutionele, de demografische en de energiecrisis - hebben één ding gemeen:
zij wijzen op een ontwrichting die samenhangt met de manier waarop de
postmoderne mens de aarde bewoont. Die 'gewoonte' houdt verband met de
geschiedenis van de moderniteit, waarin wij ons bevrijden van allerlei
beperkingen. Zij mondt uit in het proces van globalisering en virtualisering
zoals dat in de tweede helft van de 20ste eeuw zijn beslag heeft gekregen. Wij
staan op een keerpunt in deze ontwikkeling. Dat vraagt om een fundamentele
bezinning op de richting die we opgaan.
De generatie van de jaren zestig wilde de wereld veranderen
en dat heeft zij ook gedaan, ook al is de uitkomst daarvan een andere dan zij
wellicht in gedachten had. Het bevrijde individu dat moest leren luisteren naar
zijn eigen gevoel en kritisch zijn eigen belang in de gaten diende te houden,
bleek onder druk van economische globalisering in de rol van grenzenloze
consument te worden gedwongen. Die consument moet altijd en overal producten
kopen uit alle windstreken, wordt onophoudelijk gestimuleerd om de wereld af te
reizen, een leuke tijd te hebben en prikkelende ervaringen op te doen, dient
steeds weer op zoek te gaan naar vertier om bij dit alles steeds zijn eigen
geluk na te jagen - want hij is het immers waard!
Surfend over het internet kan hij ieder moment van de dag
wegdromen, de tastbare werkelijkheid ontvluchten en heeft hij vrijblijvend
'beschermd' contact op afstand, waarin hij nergens echt aan vastzit. Aldus
breken de globalisering en de virtualisering van ons bestaan onze leefwereld
open en betrekken zij ons in een dynamisch en vluchtig netwerk dat niet meer
gebonden is aan een bepaalde plaats op aarde.
Vooral vanaf de jaren negentig lijken oude grenzen in
sneltreinvaart te worden opgeheven. De grote ideologische tegenstellingen
verdwenen, de grenzenloze markt werd omarmd, deregulering werd het toverwoord.
Via internet konden we met mensen over de gehele wereld in verbinding treden. In
Europa gingen de grenzen open en de basis voor de EU werd gelegd. Er kwam
massa-immigratie en het ideaal van de multiculturele samenleving vierde hoogtij.
Deze beweging riep haar eigen tegenkrachten op. De sterke
gerichtheid naar buiten en de ongeremde omarming van het vreemde, riepen de
vraag op naar 'onze eigenheid' - waarvan we niet meer zo zeker waren. De opkomst
van Fortuyn en het heftige islamdebat spreken boekdelen. De
financieel-economische crisis die in 2008 tot uitbarsting kwam, drong evenwel de
ophef over de islam naar de achtergrond.
Door de globalisering en virtualisering van de financiële
wereld - in combinatie met een terugtredende overheid - bleek de dynamiek van
het grenzenloze kapitaal te zijn ontaard in reusachtige bubbels van aandelen en
derivaten. De oorzaak daarvan ligt niet alleen in het persoonlijk falen van
mensen, maar is inherent aan het gedereguleerde kapitaalsysteem zelf, dat met al
haar 'afgeleide producten' losgezongen raakte van werkelijke waardecreatie.
Zij is ook het gevolg van een algehele verandering in onze
manier van denken en leven, waarin de betrokkenheid op een gemeenschappelijk
goed is afgenomen, gedeelde waarden zijn geërodeerd en de enige objectieve
waarde vooral de prijs van iets is: wat kost het en wat levert het op. Daarbij
is ook sprake van een tendens tot meetbare uniformering van arbeidsprocessen in
termen van geld, waarin van persoonlijke zin, betrokkenheid en aard van de
samenwerking wordt afgezien. Dat is het proces van onteigening dat de laatste
decennia zijn beslag heeft gekregen. ...
Red.: Het proces van culturele
onteigening. Waarin het de Rijnlandse en sociale cultuur is die onteigend werd,
en grotendeels vervagen door de Angelsaksische, neoliberale en asociale cultuur.
Naar Rijnlandmodel, algemeen
, Rijnlandmodel lijst
,
Rijnlandmodel, overzicht
, of site home
.
|