Het integratiebeleid
| 13 aug.2003 |
Het integratiebeleid voor mensen met een andere cultuur heeft twee doelgroepen:
nieuwkomers of immigranten, en alhier verblijvenden: de allochtonen. Als eerste
gaat het over de groep van immigranten.
Zoals al gesteld in Het allochtonenbeleid
is de allereerste stap naar
integratie de beheersing van de Nederlandse taal
. Dat het op zich geen
integratie is, maar een voorwaarde voor integratie, wordt geïllustreerd door de
positie van de Indiërs en Pakistani in Engeland. Deze groepen spraken van begin
af aan Engels. Toch is hun integratie in de Engelse samenleving gedurende de
laatste dertig jaar nauwelijks groter geworden dan de meeste allochtonen groepen
in Nederland. Iets dergelijks geldt voor de Afro-Amerikanen. Die spreken de
Engelse taal al eeuwen, en hebben sinds vele decennia in principe volkomen vrije
toegang tot de Amerikaanse maatschappij. Ook hun integratie is relatief gezien
beperkt, in eerste instantie door hun ondergeschikte positie voortkomende uit de
slaventijd, maar sinds de jaren zestig voornamelijk omdat ze belangrijke delen van de Amerikaanse cultuur niet
hebben willen overnemen.
In Amerika rust op het integratievlak een relatieve rust. In Engeland is dat al
minder. De reden is het soort maatschappij. De Amerikaanse maatschappij kent
grof
gezegd geen sociaal systeem, en er is dus geen probleem met het al dan niet sociaal
slagen van de immigrant. In Engeland ligt dat anders, omdat daar wel een sociaal
systeem is, hoewel beperkt vergeleken ten opzichte van ons land.
De Nederlandse maatschappij heeft een vrij volledig sociaal systeem. Dat
betekent dat de mislukte immigrant een aanzienlijk kostenpost is voor de
Nederlandse samenleving. Het betekent dus ook dat de Nederlandse samenleving
puur op financiële gronden zich geen grote
groepen mislukte immigranten kan veroorloven, zonder het kweken van een
aanzienlijke hoeveelheid sociale onrust. Dit komt omdat om economische redenen de
uitgaven voor sociale voorzieningen praktisch gezien aan een maximum gebonden
zijn, een maximum waarop wij nu zitten, en extra uitgaven voor immigranten dus ten koste
gaan van autochtone zwakkeren. Het Amerikaanse geval is dus totaal niet
vergelijkbaar met het Nederlandse, en wie dat wel doet, vertroebelt de discussie
.
Dit is de achterliggende reden dat mensen die niet aan de eis van taalbeheersing
kunnen voldoen, na het doorlopen van het traject uit het Nederlandse sociale
stelsel moeten worden geweerd. Zonder een dergelijke einduitkomst verdwijnt
de facto iedere drang om tot de taalbeheersing te komen.
Maar het is ook de reden dat Nederland het zich niet kan veroorloven het
integratiebeleid tot taalbeheersing te beperken. Nederland kan zich evenmin
veroorloven om grote groepen Nederlands sprekende immigranten tot het sociale
stelsel toe te laten. Omdat het slagen in de Nederlandse samenleving, net als in
die andere genoemde landen, in sterke mate afhangt van de mate van integratie,
zijn er twee paden die bewandeld kunnen worden: de weg naar meer gedwongen
integratie, of de weg naar naar de uitgang van de sociale stelsel.
De weg van de gedwongen integratie zou beteken dat zo veel mogelijk van de
cultuur van de immigrant onmogelijk wordt gemaakt. Dit betreft alleen de
gevallen van immigranten uit de grote groepen, omdat de kleine groepen geen
eigen cultuur in de Nederlandse samenleving kunnen handhaven. Dit is ook de
reden dat in het zogenaamde allochtonendebat de facto alleen sprake is
van Turken en Marokkanen, want die groepen zijn groot genoeg om een zelfstandige
cultuur te handhaven. De methode van de gedwongen integratie komt neer op
maatregelen die hun cultuur te beperken, in de praktijk komt dat neer op het
weren van de islam, het verbieden van speciale moslimscholen, het verbieden van
zichtbare moskeeën, en dergelijke.
De tweede methode is het inperken van het beslag op het sociale stelsel. Daar
zijn ook voor de hand liggende methodes voor. Ook de autochtone Nederlander kan
niet zonder meer een beroep doen op sociale ondersteuning. Dat recht heeft hij
door eerdere arbeid, of eerdere arbeid van zijn ouders en voorouders. Het
Nederlandse sociale stelsel is een uitvloeisel van rijkdom gebouwd op honderden
jaren arbeid van vele generaties.
Immigranten die niet direct aan de eisen van integratie kunnen of willen
voldoen, kan de mogelijkheid geboden worden om hun verblijf te bekostigen door
middel van arbeid. Daarvoor kan niet gekozen worden voor arbeid die door
bestaande Nederlanders gedaan kan worden, omdat dat de rechten van die
Nederlanders aantast, en daarmee het bedoeling van het plan opheft. Er is in
Nederland echter een aanzienlijke hoeveelheid arbeid die niet door Nederlanders
gedaan kan worden, namelijk al die arbeid waarvan de directe economische
opbrengst (de marktopbrengst) niet groot genoeg is, zodat de betaling
ervan onder het sociale minimum ligt. Dit werk wordt tegenwoordig niet meer
gedaan, maar een aanzienlijke hoeveelheid van die
potentiële arbeid heeft een belangrijke
bijbehorende sociale waarde. Een voorbeeld is de conducteur op de tram, wiens
directe functie van kaartjesknipper economisch niet meer rendeerde. Het bleek echter
dat de sociale controlerende functie van het beroep essentieel was, zodat het
opnieuw is ingevoerd. Andere mogelijkheden zijn
werkzaamheden als papierprikken in het openbaar groen, arbeid die vroeger als
heel normaal werd gezien. Er is geen enkel bezwaar om dit werk opnieuw in te
voeren, aangezien het een grote bijdrage aan het welzijn van maatschappij
levert, en alleen door platte financiële overwegingen is verdwenen. Samen met
allerlei vormen van seizoenswerk is er een grote hoeveelheid van dit soort werk
te vinden. Dit soort arbeid kan aangeboden worden aan
immigranten ter compensatie van hun beroep op de Nederlandse staat.
Het voorgestelde project is in feite niets meer dan een uitvoeringstraject van
wat in beleidstermen een sociale inburgeringplicht genoemd zou kunnen worden.
Vanuit die abstracte doelstelling kan ook gewezen worden op een ander voordeel
van het inburgeringswerktraject: het brengt de immigrant in nauw contact met de
Nederlandse samenleving, en zoals overbekend is dat de beste manier om
inburgering, en taalverwerving, te stimuleren.
Dit voor zover de integratie of inburgering van nieuwkomers. Men mag verwachten
dat de helderheid in de richting van alle betrokkenen tot dramatisch betere
resultaten zal leiden.
Dan is er als tweede de integratie van de oudkomers, de allochtonen, de mensen
die wij, naar iedereen nu toegeeft, de afgelopen decennia aan hebben laten
modderen. Er is geen enkel reden van hen niet hetzelfde te verlangen als van de
nieuwkomer: of je traject nu vanuit Turkije of vanuit Nederland begint, de
doelstelling is dezelfde: de betrokkenen een gezonde plaats in de Nederlandse
maatschappij te bezorgen. Iedereen die het zelf kan rooien heeft geen "last" van
het traject, slechts hen die er door hun beroep op financiële ondersteuning er
blijk van geven die gezonde plaats nog niet te hebben.
Het inburgeringswerktraject voor de oudkomers is in feite een vorm van genezen
van een sociale kwaal, verergerd door verwaarlozing. Als echter overbekend is
voorkomen veel beter dan genezen. In het kader van het voorkomen van het
ontstaan van allochtonen met een sociaal zwakke positie, zeg maar de generaties
die nu opgroeien, zijn ook maatregelen gewenst. De reden om zo'n groot belang te
hechten aan de taal is dat een barrière vormt voor inburgering. Maar wat voor taal
geldt, geldt ook
voor andere cultuuruitingen die integratie remmen. Gezien de uitkomsten uit
De eenheid van cultuur
, moet
in ieder geval voorkomen worden dat de overheid de allochtonen de gelegenheid
biedt vast te houden aan die belemmerende aspecten van de oude cultuur. Dat wil zeggen dat de overheid alle
steun aan instellingen die de oude cultuur in stand houden intrekt. De intentie
hiervan is signaalwerking, aangezien het de allochtonen vrij laat om zelf voor
de ondersteuning van die instellingen te zorgen. Verdere stimulans is dus nodig
in de zin dat de overheid zo min mogelijk in interactie treedt met dit soort
instellingen. Hierbij kan aangevoerd worden dat iedere vorm van instelling
speciaal gericht op een raciaal te onderscheiden groep ook als discriminatie kan
worden aangemerkt. (het verschil tussen positieve en negatieve discriminatie is
kwantitatief, en niet kwalitatief!).
Wat betreft te ontmoedigen cultuuruitingen gaat speciale aandacht uit naar die
uitingen die in hun aard deels gericht zijn tegen de Nederlandse
cultuuruitingen. Het belangrijkste voorbeeld is de godsdienst. De verschillende
soorten geloof zijn altijd concurrenten van elkaar, omdat ze allemaal stellen
Het Ware Geloof te vertegenwoordigen. In het verleden hebben ze dikwijls
vijandig tegenover elkaar hebben gestaan, en soms staan ze dat nog steeds. In
het geval van het islamitische geloof is dit voldoende reden genoeg reden om
Nederlanders van allochtonen te vervreemden. Bovendien heeft de islamitische
godsdienst concrete aspecten die direct in strijd zijn met Nederlandse cultuur
en wet, met name de houding ten opzichte van vrouwen en homoseksuelen.
Dit zouden op zich voldoende redenen zijn om de islamitische godsdienst te
verbieden
. Uit hoofde van eerlijkheid, omdat de slechte
eigenschappen van godsdienst gemeen zijn aan vrijwel alle vormen, betekent dit
het verbieden van alle godsdienst, in zoverre godsdienst de aanleiding is voor
maatschappelijke onrust en strijd. Als men opmerkt dat niet alle vormen van
godsdienst daartoe aanleiding geven, kan men het verbod beperken tot die vormen
die dat wel doen. Dat wil dus zeggen dat het ter bevordering van de
maatschappelijke rust en vrede, en de integratie van de diverse aanwezige
bevolkingsgroepen, alle openbare vormen van godsdienst verboden zouden moeten
worden. Bestaande godshuizen kunnen daarvan uitgesloten worden, als zij zich
kunnen beroepen op een historische en monumentale status.
Taalbeheersing en het niet-uiten van Nederland-vijandige ideologie zijn geen
integratie, maar voorwaarden voor integratie. Als aan die voorwaarden voldaan
zijn, kan het proces van integratie beginnen. De eerste stap daarin is het
kennisnemen van de Nederlandse ideeën en cultuur. Het belangrijkste middel om
van die cultuur kennis te nemen is de televisie, wat allochtonen nu overwegend
niet doen
. Als volgende komt dan het
inpassen van die ideeën en cultuur, zodat de allochtoon volledig kan
functioneren binnen de Nederlandse maatschappij. Over de hoeveelheid inpassing
kan geen algemene uitspraak worden gedaan, daar dit afhangt tot in welke mate de
individuele allochtoon binnen de maatschappij wil functioneren. Als zijn wensen
beperkt blijven tot het doen van ongeschoold werk, is er niet veel inpassing
nodig. Iemand die minister-president wil worden, zal zich alle belangrijke
ideeën en aspecten van de Nederlandse samenleving eigen moeten maken, van de
grondwet tot en met wie Koot en Bie zijn.
Dit kennis nemen, inpassen, en aanpassen zijn dingen die de allochtoon alleen
zelf kan doen. In feite heeft de allochtoon de volgende keuzes: aanpassen, niet
aanpassen en niet klagen, of weggaan, zie De keuzes voor allochtonen
. Het enige dat autochtonen kunnen is het bij
elke gelegenheid waar het te pas komt de bovenvermelde werkelijkheden te
verwoorden. Niemand kan allochtonen dwingen om naar de Nederlandse televisie te
kijken, maar Nederlanders kunnen in alle gevallen dat allochtonen wijzen op hun
mindere positie op de arbeidsmarkt, wijzen op hun taalachterstand en de
inmiddels bewezen langdurige gevolgen die dit heeft voor hun kinderen op school
en in vervolgopleidingen.
De tweede stap in de voorbereiding is zich moreel te wapenen tegen de
klachten van discriminatie, en de allochtonen ronduit te wijzen op de
werkelijkheden van de situatie, zoals hier boven beschreven. Een belangrijkste
stap is het actief vervolgen van iedereen die een onterecht beroep doet op
discriminatie. Een voorbeeld hiervan is de klacht van discriminatie over de
toegangsweigering van groepen Marokkanen bij disco’s. Aangetoond is dat deze
groepen meer dan andere groepen problemen veroorzaken in disco’s
, en ze mogen dus
geweigerd worden. Klachten hierover als zijnde het discriminatie is een
voorbeeld van het veelvuldig voorkomen van dit soort misbruik van de klacht van
discriminatie
, iets
dat gefaciliteerd en bevorderd wordt door de Commissie Gelijke Behandeling.
Omdat dit allochtonen ten onrechte het gevoel geeft dat discriminatie een
belangrijke factor is in hun achterstandspositie, en dus tot mogelijke
toekomstige maatschappelijk onrust, moet dit onmiddellijk afgeschaft worden.
De derde stap is te voorkomen dat het probleem getalsmatig uit de hand loopt.
Naast het stoppen van de instroom zijn hiervoor ook interne maatregelen nodig.
De eerste maatregel daarvoor is een beperking van de immigratie per land, zeg
tot 5000 mensen per jaar.
Meer beleidsmaatregelen zijn uitgewerkt aan de hand van bronnen hier
, en de
noodzaak ervan wordt onderstreept door een kleine verzameling van het bestaande
integratiebeleid dat zo opzichtig gefaald heeft hier
. Wie
nog aan de noodzaak van echte maatregelen twijfelt, onder het motto dat het op
termijn wel goed komt, kan de volgende bronverzameling raadplegen:
.
Addendum mei 2005:
Het voorgaande artikel is van augustus 2003. In de tussentijd is er weinig
effectiefs gebeurd qua integratie. De regering heeft een inburgeringcursus voor
nieuwkomers verplicht gesteld, maar daartegenover staat een toenemende
afwijzende houding van jongere generaties allochtonen tegenover de Nederlandse
samenleving. De PC elite en andere allochtonen apologeten zijn daarom een nieuwe
beweging gestart: voedt zelf de allochtonen op. Voor beschrijving van die
campagne, zie hier
. Voor het overige
verloop van het allochtonen debat, zie hier
.
Addendum sep. 2007:
Inmiddels is het integratiedebat weer door een paar fasen heen gelopen, en heeft
nu het punt bereikt waarop men de autochtone bevolking eenzijdig de lasten wil
opleggen, zie hier
.
Naar Overheidsbeleid allochtonen
, Allochtonen
lijst
, Allochtonen
overzicht
, of site home
.
|