Vrijheid van meningsuiting
| 9 sep.2002;12 apr.2009 |
Twee aspecten van de "vrijheid van meningsuiting" zijn de mogelijkheden
om je mening te uiten, en datgene dat je mag zeggen als je eenmaal die
mogelijkheid hebt. In dit artikel gaat het over het eerste. Het laatste, actueel
ten tijde van deze toegeving aan het artikel, 2009, gaat in feite over
gevoeligheden, in dit geval over
levensbeschouwelijke gevoeligheden, zich gekwetst of beledigd voelen. Aan dit
aspect hoeft in dit artikel
niets toegevoegd te worden, omdat dit al is uitgediscussieerd met een volkomen heldere
uitslag: belediging kan in regels nooit en te nimmer boven de vrijheid van
meningsmening staan, omdat belediging volstrekt subjectief is
.
Hier gaan we dus verder met het eerste aspect: de maatschappelijk bepaalde mogelijkheden om je
mening te uiten.
Vrijheid van meningsuiting behoort tot de westerse waarden. De westerse maatschappij is trots op haar waarden,
met "Vrijheid, gelijkheid en democratie" als de meest gebruikte samenvatting
ervan, en die waarden worden dan ook met graagte aan andere culturen
voorgehouden.
Het is ongetwijfeld zo dat de vrijheid van meningsuiting in de westerse wereld groter is dan in
andere culturen. Maar dat is gemeten in relatieve termen. Als met vrijheid van meningsuiting
bedoeld wordt dat iedereen in het westen zijn mening op dezelfde manier kan uiten, dan zijn
er minder positieve conclusies te trekken. Hieronder een analyse van wat er dan zoal mis zit.
Natuurlijk is iedereen volkomen vrij zijn mening te uiten, in de beslotenheid van zijn eigen
huis. Maar dat geldt ook in de meeste landen, zelfs in de meeste van degene die door ons als
ernstige dictaturen worden gezien.
Wat er bedoeld wordt met het vergelijken van de hoeveelheden vrijheid van
meningsuiting is de vrijheid die in het openbaar te uiten. In woorden van de
door de Volkskrant geciteerde Winston Churchill: ‘Er bestaat geen
publieke opinie, alleen gepubliceerde opinie’
. En daar ligt ook bij
ons thuis de zaak meteen aanzienlijk genuanceerder. Want wij mogen in principe
wel vrij zijn om al onze meningen te uiten, bepaalde meningen zijn toch
duidelijk aanvaardbaarder dan andere. Een extreem voorbeeld is het juridische
verbod om te beweren dat de holocaust nooit bestaan heeft, of niet zo erg is als
de geschiedenis beweert - maar er zijn vele andere taboes
.
Dit wat betreft de vrijheid van meningsuiting in het openbaar. Nog veel
genuanceerder ligt het als
gekeken wordt naar de ultieme vrijheid van meningsuiting: de vrijheid voor een
individu om zijn
mening aan al zijn medemensen te laten horen. Die vrijheid is beperkt tot maar een zeer klein
aantal mensen: degenen die toegang hebben tot de media. De toegang tot de media is de
belangrijkste manier waarop de vrijheid van meningsuiting gereguleerd wordt. De
discussie over de vrijheid van meningsuiting in de sociologisch zin kan in
belangrijke mate beperkt worden tot de vrijheid van toegang tot de media. En dan
blijkt onmiddellijk dat waar wij in het westen denken deze vrijheid te hebben,
dit maar in zeer beperkte mate het geval is - wat niet moeilijk te bewijzen is, zie hier
en
de voorbeelden gegeven hieronder.
Die beperking van de toegang tot de media werkt op diverse manieren. De
eerste is die van de baas: als het medium, krant of televisiekanaal, in de handen
is van een persoon of een private organisatie met aan het hoofd een enkele
persoon, dan heeft deze persoon de feitelijke macht om de inhoud van het gebodene
en de toegang tot het medium te bepalen. Een oude situatie
, en
ook eentje die weer opnieuw opduikt via de commercialisering
.
Een tweede proces is dat van "erbij horen". Dat kan op verschillende manieren -
politici horen er meestal bij, een selectie van intellectuelen en meningssmaakmakers horen
erbij, een groep journalisten hoort erbij, een aantal lieden uit het bedrijfsleven, een kleine
hoeveelheid zogenaamde deskundigen, waarvan een deel uit de wetenschappelijke wereld die
wat objectievere informatie geeft, en een deel uit allerlei instituten, die in belangrijke mate
staan voor bepaalde politieke stromingen, en weinig objectief zijn.
Het derde proces van erbij-horen is het verkondigen van de erbij-horende
mening. Wat in dit geval "erbij" is, heeft meerdere aspecten. Ten eerste is er
een algemeen maatschappelijk bepaald idee van wat er al dan niet bij hoort. In
iedere maatschappij zijn er een aantal taboes - dingen die je niet doet of zegt
- dingen of meningen die er niet bij horen. In onze maatschappij is al heel lang
alles dat neigt naar corporatisme taboe - men handhaaft dit taboe door het "communisme" te noemen. Als je zulk soort dingen zegt, hoor je er niet bij, en
kom je niet in de media. Andere ideeën die er beslist niet bij horen zijn de
ongelijkheid der culturen en de ongelijkheid der mensen.
Een goed voorbeeld hiervan is het uitspreken van het idee van de ongelijkheid
der culturen door Hans Janmaat. Omdat er betrekkelijk veel mensen in Nederland
het met hem eens waren, kwam de man in de Tweede Kamer en dreigde hij ook vaker
in de media te komen. Dat heeft men voorkomen door hem te boycotten, zwart te
maken, aanvallen op zijn persoon te dulden waaronder fysieke met slachtoffers
tot gevolg, en meer van de middelen van de dictatuur. Dit ging zo ver dat men de
man veroordeeld heeft, men zijnde de rechterlijke macht die in naam
onafhankelijk is, voor de uiting van meningen die slecht enkele decennia
later als volkomen normaal gezien worden. De rol van de media in dit proces was
het meedoen aan de boycot en er verder alles aan doen om hem het leven
zo zuur mogelijk te maken
.
Dat proces herhaalde zich nog een dunnetjes met het geval van Pim Fortuyn. Fortuyn
hoorde er aanvankelijk wel bij, omdat hij opvallend werk had gedaan via het ministerie van Onderwijs, waar hij de
leiding had van de invoering van de OV-jaarkaart voor studenten. Maar hij viel weer uit de
gratie toen hij zijn ervaringen met het wonen in de Rotterdamse wijk Feyenoord ging
rondbazuinen. Feyenoord werd in die tijd in steeds toenemende mate bevolkt door allochtonen,
en er ontstonden grote hoeveelheden drugsoverlast en andere ongemakken. Meerdere mensen
hadden die ervaringen, maar Fortuyn begon ze te verwerken in een samenhangend beeld van
allochtonenproblematiek. In feite was hij de eerste die dit begrip als zodanig
in de massamedia aan de orde stelde.
Zodra hij hiermee begon, werd het grootste deel van zijn toegang tot die media
afgesloten. Wel behield hij een plaats in de rechtse gedrukte media, als columnist en
dergelijke. Tot het moment dat de publieke opinie omtrent allochtonen in het bestek van enkele
maanden omsloeg - zaken die door Fortuyn waren aangedragen, werden ineens ook
door anderen, die wel toegang hadden, beweerd, zij het op minder indringende
wijze. Daarna was het onmogelijk om Fortuyn nog van de grote media, met name de TV, te weren.
Toen bracht men het al tegen Janmaat gehanteerde wapen in stelling, de hetze,
met onder andere het gebruik van het bekende rijtje Derde Rijk, Hitler,
holocaust, en Anne Frank
.
Tegen Janmaat was het proces succesvol, omdat er te weinig medestand was in
de rest van de maatschappij. Fortuyn had, door de negatieve ervaringen met de
allochtonencultuur, veel meer steun in de maatschappij en dus ook meer succes
met zijn idee over de ongelijkheid der culturen, maar het proces tegen hem werd
ruw onderbroken door de moord op zijn persoon. Een moord die natuurlijk alles te
maken had met de hetze. Niettemin waren de krachten die zorgden voor de
vervolging nog niet voldoende uitgespeeld en verslagen. Daardoor men enige jaren
later al nieuwe aanvallen heeft kunnen openen - eerst op Rita Verdonk
en
daarna Geert Wilders
.
In al die gevallen werd een groot deel van de strijd gevoerd vanuit en door de
media. De media die bepalen welke meningen in Nederland verspreid worden, en
mede bepalen welke meningen erbij horen, en welke niet.
Het geval van Janmaat was er een waarbij de mening van de media grotendeels
samenviel met die van de rest van de maatschappij. In het geval van Fortuyn was
dat al aanzienlijk minder, en voor het latere gevallen geldt dat in steeds
sterkere mate. Op dit moment kan je rustig stellen dat de media aangaande het
achterliggende idee: de gelijkheid of ongelijkheid der culturen, een andere
mening hebben dan de meerderheid van Nederland, met de media nog steeds
vasthoudend aan het idee der gelijkheid en de bijbehorende multiculturele
samenleving, terwijl de rest van de bevolking, direct te maken hebbende of een open oog
hebbende voor vrouwenonderdrukking, vrouwenmishandeling, eerwraak, intolerantie,
afkeer van vrijheid, overlast, criminaliteit en dergelijke horende bij
allochtone culturen, steeds meer de ongelijkheid der culturen ziet.
Wat ook de echte merites van die verschillende waarnemingen en meningen zijn,
één ding is er hier zeker geen sprake van, en dat is vrijheid van meningsuiting.
Want bijna standaard is de uitdrukking dat de vrijheid van meningsuiting niet
afgemeten wordt aan de positie van meningen waar men het mee eens is, maar die
van waar men het mee oneens is. En dan is het volkomen duidelijk dat
bijvoorbeeld de mening
van de ongelijkheid der culturen sterk onderdrukt wordt. Door de media. Door het
instrument dat zou moeten staan voor de vrijheid van meningsuiting. Niet geheel
verboden zodat je niet kan spreken van een absolute censuur - maar wel zodanig beïnvloed,
dat het (veel) dichter bij censuur ligt dan bij vrijheid.
En de meer recente gevallen waarbij een groot deel of zelfs een meerderheid
van de bevolking aan een andere kant staat dan de media, laten zien
dat er niet alleen sprake is van algemeen maatschappelijke processen, maar van
processen tussen specifieke deelgroepen. En we kunnen zonder veel omhaal wel meteen stellen welke
groepsprocessen hier spelen: dat zijn de belangen van de middenklassen versus
die van de
lagere bevolkingsgroepen, waarbij de scheiding ligt binnen de middengroep, met
literatoren, journalisten en dergelijke erboven, middenstanders eronder, en de
grens ergens rond werkenden in onderwijs en zorg. Of in kenmerken: die groepen
die belang hebben bij globalisering en dergelijke liggen erboven, en degenen die
er nadeel bij hebben liggen eronder. Belangen bij globalisering zijn belangen
bij de vermenging van culturen, dus zijn belangen bij een multiculturele samenleving,
dus
zijn belangen bij vermenging van Nederlandse met allochtone culturen, dus is
de ontkenning van de kwalitatieve verschillen tussen die culturen. Vandaar de
sterke beperking van de vrijheid van meningsuiting aangaande de ongelijkheid der
culturen, door degenen van wie het
beroepsaspect is om die vrijheid van meningsuiting als eerste te verdedigen.
De beschrijving van het proces rond de vrijheid van meningsuiting gebruikt
het voorbeeld van de de gelijkheid der culturen. Maar het geldt natuurlijk even
goed voor iedere mening waarvan de belangen niet gelijk over de maatschappij
verdeeld zijn. Hogere lonen voor producerenden is minder winst voor
ondernemingen is minder te verdelen voor de niet-producerenden. Daar waar de
hogere middengroep waaronder media vallen, ook lid zijn van de grotere groep
niet-producerenden, voorspelt de voorgaande beschrijving dat je in de media
nauwelijks tot geen steun zult vinden voor stakingen. En die voorspelling klopt
als een bus. Idem voor alle zaken die neigen naar corporatisme, zoals alle
publieke instellingen als publieke omtoep (behalve bij de publieke omroep zelf),
openbaar vervoer, openbare energiebedrijven, enzovoort. En even voorspelbaar is
men voor globalisering, Europeanisering, privatisering, enzovoort. Ook in al dit
soort zaken is er dus hoogstens sprake van een zeer beperkte vorm van vrijheid
van meningsuiting.
Het spreekt voor zich dat deze situatie vanuit een algemeen
maatschappelijk standpunt in hoge mate ongewenst is, en tot grote problemen kan
leiden. De kredietcrisis is niet veroorzaakt door de media, maar in de media is
zelden of nooit het gezond verstand te beluisteren geweest, dat er wel degelijk
is, dat het steeds meer lenen op de toekomst zonder onderpand per definitie tot
een ineenstorting moet leiden. En in de media probeert men dus aan alle kanten
te voorkomen dat mensen kunnen zeggen dat het mengen van culturen die niet
mengbaar zijn, zoals vrijheid en democratie met islam, ook tot maatschappelijke
ineenstorting kan leiden.
Tussenconclusie: de vrijheid van meningsuiting is in onze Westerse
maatschappijen veruit het grootst - ten opzichte van elders en ten opzichte van
vroeger. Maar waar die beperkingen elders direct het gevolg zijn van de
autocratische en dictatoriale machtsstructuren in die maatschappijen, zeg maar:
"De baas bepaalt", is dat in de Westerse maatschappijen in principe hetzelfde,
alleen een stuk minder: de baas, de hogere middengroepen namens de top, bepaalt.
Het verschil zit voornamelijk in het soort baas.
Waar het dus om draait is het beperken en terugdringen van de
gevaren voor de vrijheid van meningsuiting. Allereerst is daar het gevaar van de
commercialisering - in de Angelsaksische wereld heeft dat er al toe geleid dat
grote delen van de media in de handen zijn van enkelingen, media tycoons,
die mede de inhoud bepalen
- de populariteit van het neoliberalisme is er mede aan te danken.
Als tweede is daar het terugdringen van het gevaar van de
eenzijdigheid, zowel bij krant
als televisie - dat die eenzijdigheid er in de
berichtgeving er is, en sterk is, hebben we al gezien
-overigens: de ontkenningen hiervan uit de beroepsgroep zijn natuurlijk even
habitueel als natuurlijk
- en even natuurlijk onjuist. Het gaat dus in feite over de uitvoerenden, de
personele invulling - dat het probleem ook daar ligt is niet zo moeilijk aan te
tonen, voor het televisie-geval
- en als je een verzameling van politiek-correcte figuren maakt, wordt die
overbevolkt door mensen uit de media
. De oplossing voor de televisie in Nederland is simpel door haar publieke
organisatie: daarvoor hoeft men
gewoon een aantal van de huidige werknemers en bestuurders eruit te gooien, en
het aannemen van nieuw mensen in handen te geven van een onafhankelijk orgaan.
Werkt dat niet, dan ontsla je iedereen in dat orgaan, net zolang tot het wel
goed gaat - dat wil zeggen: er wel een evenwichtige programmering en
berichtgeving is. Desnoods
organiseer je er verkiezingen voor.
Wat betreft de kranten ligt dat moeilijker, gezien de rol van
bedrijf die ze ook wensen te vervullen. Dat bedrijf-zijn leidt automatisch tot
koppeling met allerlei economische processen, en belangen bij economische
processen en opvattingen - wie een bedrijfsvorm kiest waar winst-maken
belangrijk is, moet zich in zijn taak gedragen naar die doelstelling. Dit geldt
voor alle kranten - want er zijn geen niet-bedrijfsmatige kranten. Al die
kranten hebben dus eenzelfde soort belang, gericht op dezelfde economische
belangen. Dat die kranten in de uitvoering van hun taak, informatievoorziening,
sterk op elkaar lijken, is dan ook logisch, en feitelijk - economisch gezien
zijn alle kranten min of meer rechts
.
Dat laatste is misschien ook de oplossing, omdat die bedrijfsmatige
positie sterk onder druk staat, door concurrentie van het internet en de gratis
dagbladen. Dagbladen zullen misschien moeten gaan kiezen tussen staatssteun, een
vorm als bij de publieke omroep, of een corporatistische vorm waarin de abonnees
ook ook mede-eigenaar worden, als aandeelhouder. Iets dat overigens bij de
huidige personele bezetting ondenkbaar is, verknocht als men is aan het
neoliberalisme en kapitalisme - de PCM-bladen lieten zich na een financieel
debacle met private financiering liever opkopen door een onderneming dan de
mogelijkheid van eigen, corporatistische, financiering maar zelfs te overwegen
.
De praktijk van de vrijheid van meningsuiting is dus dat die in
grote mate beperkt is tot bepaalde elites. Welke elites hang in hoge mate af af
van de de cultuur van het betreffende land. Maar in Europa en de de Verenigde
Staten zijn dat voornamelijk de politieke machthebbers, het welbespraakte deel
van intellectuele elite, en de journalistiek. Die ook allemaal bepaalde belangen
gemeen hebben, die je dan ook sterk gepropageerd in de media terug ziet:
Europeanisering, globalisering, kosmopolitisme ... allemaal zaken ten gunste van
de bovenste groepen en ten nadele van de ongeveer de laagste tweederde.
Het is deze stand van zaken die de oorzaak is van het elders op
deze website geanalyseerde proces van politieke correctheid
,
en het ontstaan van de al genoemde mediahetzes. Het heeft recent tot de situatie
geleid waarin
de maatschappelijke top, waaronder een deel van de media, zich tegen de vrijheid van meningsuiting keert.
En dat loopt via de echte top, koningin Beatrix die (kerstmis 2007) oproept tot
om niet te kwetsen, tot columnisten die Geert Wilders voor fascist uitmaken -
waarin de aanval op de vrijheid van meningsuiting er in zit dat de oproep tot
niet-kwesten gericht wordt op Geert Wilders en geestverwanten, en niet op de
islam die veel harder kwetst, en dat de argumenten om de islam fascistisch te
noemen een stuk sterker zijn dan die voor dezelfde term richting Wilders
.
Deze onevenwichtigheid is een directe aanval op de vrijheid van meningsuiting,
ten gunste van een autocratisch en archaïsch geloof, en een ondermijning en een
verraad van onze open maatschappij en cultuur
.
Voor een andere uitwerking van aspecten van dit verhaal, zie het
menu naast dit artikel
.
Naar Gelijkheid der mensen
, Sociologie lijst
, Sociologie overzicht
, of site home
.
|