Innovatie
(versie 2005) |
4 jan.2005 |
Innovatie is de term voor de vooruitgang van de technologische ontwikkeling,
toegespitst op de directe industriële toepassing ervan. Maar dus iets dat
volkomen vastzit aan technologische vooruitgang, in het algemeen.
Nu zit technologische vooruitgang weer volkomen vast aan de ontwikkeling van de
wetenschap, dat laatste in haar zuivere betekenis van natuurwetenschap -
de overige vakken die in Nederland "wetenschap" worden genoemd zijn "studies" en
dragen hier niets aan bij.
|
Nu staan die overige vakken, de studies, in Nederland in oneindig veel hoger
aanzien, dan de natuurwetenschappen, in ieder geval voor zover het de leidende
elite van de maatschappij betreft => - op alle niveaus. een term als "innovatie"
wordt wel met de mond beleden als zijnde van belang, maar in de daadwerkelijke
beleidspraktijk doet men er niets aan, en als men zegt er iets aan te gaan doen,
is het, door volstrekt verkeerde keuze eerder contraproductief dan dat het
helpt. keuzes veroorzaakt door de volstrekt verkeerde visie op de maatschappij
en de wereld in het algemeen, waarvan de voorkeur voor de "studies" slechts een
voorbeeld is.
Door deze stand van zaken, samen te vatten als de algemene afkeer van de
Nederlandse bestuurders en media van wetenschappelijke en technische zaken, van
de bèta-zaken, is het, schrijvende 2005, steeds moeilijker om mensen voor
technische functies te krijgen - zowel lagere als hogere. Zoals eerst de grote bedrijven in Nederland
(en later ook de regering
) hebben gemerkt. Door de slechte Nederlandse belangstelling voor bèta-studies
is een groot deel , de helft of meer, van buitenlandse afkomst en die gaan voor
een flink deel terug of elders werken.
De nadelige gevolgen van dit tekort aan technisch hoogopgeleiden
worden steeds duidelijker
(de Volkskrant, 04-05-2004,
van verslaggever Olav Velthuis):
Bovendien zit er weer groei in het besef dat je als land niet kan leven van de
dienstensector, een waanidee dat enkele decennia de boventoon heeft gevoerd
. Het land moet ook producten invoeren, en tegenover die invoer moet een uitvoer
staan, en een ontwikkeld land als Nederland moet het voor een aanzienlijk deel
van zijn export van industriële of verwante producten hebben. Die producten
moeten bij de tijd zijn, dat wil zeggen meegaan met de technologische
ontwikkeling die plaats vindt over de hele wereld, dat wil zeggen: die producten
moeten nieuw, innovatief, zijn; voor voorbeelden van innovatie zie hier
. Maar de meeste winst zit waarschijnlijk in het ontwikkelen van nieuwe
producten, bijvoorbeeld in de kenniseconomie.
Naar aanleiding van deze observaties zijn de grote bedrijven in overleg met de
regering gegaan, en de uitkomst daarvan was het instellen van een
Innovatieplatform, waarin betrokken bedrijven en instellingen vertegenwoordigd
zijn
. Dit platform heeft een aantal aanbevelingen gedaan
, die met de nodige kritiek zijn ontvangen, en waar deels ook intern kritiek op
is. Die kritiek slaat op de aanbevelingen zelf, de aanpak via een
Innovatieplatform, en de noodzaak van een aanpak. Het selecteren door het
platform van vier specifieke sectoren, op onduidelijke gronden, lijkt meer
gebaseerd op eerlijk verdelen dan de kwaliteit van het gebodene, een methodiek
die aangeduid wordt als gepolder (de Volkskrant, 27-05-2006, door Wilco Dekker en Ben van Raaij):
Hier zullen we eerst deze kritiek bespreken, en dan eigen aanbevelingen doen,
die ook verzameld zijn in Rijnlands innovatiebeleid
.
De meest fundamentele kritiek, die op de noodzaak van het stimuleren
van innovatie, is volkomen ten onrechte. Er is een grote economische noodzaak
voor het hebben van een industriële basis met een creatieve inslag, om al die
andere dingen die diezelfde critici ook dolgraag willen te betalen. Het is dus
wel degelijk van groot belang om iets te doen aan het stimuleren van innovatie,
als we althans die andere, volgens sommigen leukere, dingen willen blijven doen.
Het tweede kritiekpunt, dat op het geven van subsidies aan grote bedrijven is
volkomen terecht. Deze bedrijven hebben volledig de mogelijkheden om hun eigen
research te organiseren, en als die bedrijven dat soort onderzoek nu niet doen,
betekent het dat ze weinig perspectief zien in dat onderzoek. Het is
verbazingwekkend genoeg zo dat gedurende de laatste decennia in de verdrukking
is geraakt in een groot aantal bedrijven
, onder invloed van de gegroeide managementcultuur die alleen kijkt naar de
korte termijn resultaten, die liever managers aanneemt dan technici
, die managers aanneemt die niets weten van het bedrijf en de bedrijfstak waar
ze in werken, kortom: onder invloed van de Angelsaksische management-cultuur
. Aan bedrijven als Shell, Unilever en Philips moeten dus geen subsidies gegeven
worden voor innovatie, maar dringende adviezen hun managementcultuur te herzien.
Het simpelste advies is het volgende: ontsla alle nu functionerende managers,
laat iedereen op nieuw solliciteren, en neem alleen die mensen aan die verstand
hebben van het product dat men produceert.
Als we innovatie naar de soort bedrijven indelen, is de volgende
categorie die van de middelgrote bedrijven. Die hebben van innovatie het meest
te verwachten aangaande de verbetering van hun productie, en nieuwe maar
redelijk gelijksoortige producten. Daarover is middel bekend dat deze vormen van
innovatie niet komen van boven, het management, maar van beneden, van de
werkvloer
. Waar het hier dus om gaat is het faciliteren van dit proces. Daarvoor geldt
een soortgelijk advies als voor de grote bedrijven: pas het gedrag van de
managers aan, of zorg voor nieuwe managers met aangepast gedrag.
Ook de kritiek op het gebruik van een Innovatieplatform in de
huidige vorm is deels terecht. Innovatie is een creatief proces, en creativiteit
is een zaak die heel moeilijk gestuurd kan worden. Waar het meestal om gaat is
mensen de mogelijkheid bieden om creatief te zijn, en dan te hopen dat ze het
ook werkelijk worden. Het instellen van instituties en regelingen draagt daar
meestal weinig aan bij.
Bij kleinere bedrijven zou subsidiëring wel zinvol kunnen zijn, want
die hebben vaak niet de financiële armslag om onderzoek te doen
. Maar dan krijg je het probleem hoe dat onderzoek gestuurd moet worden, als je
althans enige resultaten van de financiële inspanningen terug verwacht, en dus
wilt weten of er successen zijn, en bij gebrek aan successen wat je anders moet
gaan doen.
Wat kunnen we dan wel doen? Het meest voor hand liggend is eerst kijken naar
plaatsen waar die innovatie wel lukt. Dat kan in het buitenland, maar ook in
Nederland zelf. Eerst moet je natuurlijk even uitzoeken welk soort plaatsen,
maar dat is niet zo moeilijk: dat zijn de universiteiten en industriële
onderzoeksinstituten. Ontelbare bedrijfjes tot en met industriële giganten als
Hewlett-Packard zijn opgericht door technici en onderzoekers gerelateerd aan
universiteiten. De research van Philips is uitvinder van de geluidscassette, het
beste videosysteem, de CD en heeft een onnoemelijk aantal patenten op allerlei
terreinen.
Daar waar de grote bedrijven zelf al voor hun innovatie (zouden moeten) zorgen,
moeten we voor de nieuwe innovatie dus bij de universiteiten zijn. Dat is een
breed gebied, maar dit kan snel ingeperkt worden. Als men onderzoek doet naar de
huidige resultaten van innovatie en wetenschappelijk onderzoek, heeft men het
alleen over het bèta-onderzoek, het natuurwetenschappelijk onderzoek. We kunnen
ons veld dus daartoe beperken.
De rol van het natuurwetenschappelijk onderzoek in de vooruitgang van de
technologie is bekend genoeg, de twee kunnen in feite niet zonder elkaar. En wat
betreft de waarde van dat onderzoek: probeer je eens voor te stellen hoe de
wereld zonder elektriciteit er uitziet. Redelijk recente stroomonderbrekingen in
het noorden van de Verenigde Staten hebben laten zien dat het uitvallen de
stroom het uitvallen van de beschaving betekent.
Het is dus in feite bekend waar de innovatie vandaan moet komen: van het
natuurwetenschappelijk onderzoek in zijn breedste zin. Nu wordt er al veel aan
natuurwetenschappelijk onderzoek gedaan, en is het dus niet mogelijk om meer van
dat onderzoek richting concrete innovatie te sturen?
Het huidige natuurwetenschappelijke onderzoek wordt gedaan door mensen die
gekozen hebben voor het huidige natuurwetenschappelijke onderzoek. Je kunt die
mensen stimuleren andere vormen van onderzoek te gaan doen, maar je kunt ze niet
dwingen, weet u nog wel: innovatie is een creatief proces!
Er blijven dan drie mogelijke oplossingen over: het oprichten van een nieuwe
discipline of instituut voor innovatie, het zo goed mogelijk stimuleren van
degenen die wel willen overstappen van gewone natuurwetenschap naar innovatie,
en het zoeken van nieuwe mensen die natuurwetenschappelijke innovatie willen
gaan doen.
Het eerste klinkt het meest direct, maar is het moeilijkst. Het onderwijzen van
specifieke creativiteit is onmogelijk. Je moet, zeker in technologische vakken,
beginnen met een grote hoeveelheid achtergrondkennis, die grotendeels hetzelfde
is als de huidige natuurwetenschappelijke instituten al onderwijzen. Dat brengt
ons meteen bij het volgende punt.
De tweede aanpak bestaat deels al. Sommige universiteiten hebben geassocieerde
instellingen waar ondernemende onderzoekers bedrijfsmatige dingen kunnen gaan
doen, bestaande uit behuizing, en/of logistieke ondersteuning en dergelijke. Het
mogelijk dit direct uit te breiden, en aan te vullen met maatregelen als
starterssubsidies, belastingfaciliteiten, en dergelijke. Dit academisch
bedrijvencentrum kan dan ook voorzien worden van een "loket" waar bedrijven
terecht kunnen met vragen en problemen. De voornaamste functie van dit loket is
het evalueren en doorspelen van die verzoeken naar de relevante experts. Hier
een bestaand voorbeeld (Leids universiteitsblad Mare, 14-04-2005, door Thomas Blondeau):
Essentieel aan deze aanpak is dat ze wordt ontwikkeld náást
de bestaande universitaire faciliteiten. De technologische innovatie is slechts
een deel van het natuurwetenschappelijke spectrum, en men kan niet van de
fundamentele kant afhalen ten gunste van de toegepaste kant. De resulterende
scheefgroei zal uiteindelijk het systeem doen omvallen.
Het zwakke punt van dit plan is dat er eigenlijk betrekkelijk
weinig natuurwetenschappelijk onderzoekers zijn, en degenen met de noodzakelijke
ondernemingszin daaronder ook weer zeldzaam zijn.
Dat brengt ons meteen bij het derde aspect: de voor het
innovatiewerk noodzakelijke mensen. Uit de moeilijkheden die bedrijven
ondervinden om bijvoorbeeld kenniswerkers uit het buitenland aan te trekken,
blijkt dat er op het ogenblik kennelijk te weinig zijn
(de Volkskrant, 18-05-2005, van verslaggevers Kim van Keken en Toine
Heijmans):
Immigratie is een mogelijkheid om het probleem op korte termijn te verzachten, maar is als
principiële oplossing onaanvaardbaar, omdat er in Nederland in principe
voldoende mensen zijn met de intellectuele capaciteiten. Het probleem is dat een
groot deel van die mensen verkeerde studies kiezen, waardoor ze niet goed aan de
maatschappij kunnen bijdragen
.
De goede aanpak op de langere termijn is het opleiden van meer mensen die op het
terrein van wetenschap, techniek en innovatie zo breed mogelijk inzetbaar zijn
en zo een zo breed mogelijk scala van ideeën produceren
. De basisaanpak hiervan is bekend genoeg: niet een verschuiving van
fundamenteel naar toegepast onderzoek
, maar een algemene verbetering van onderwijs en algemeen wetenschappelijk,
fundamenteel, onderzoek
.
Eerste stap is het zorgen voor zoveel mogelijk geïnteresseerden in
bèta-vakken op de middelbare school. En van de middelbare scholieren moeten veel
meer dan nu een bèta-studie gaan kiezen. Deze doelen gaan regelrecht in tegen
het onderwijsbeleid van de afgelopen decennia, zie de lijst hier
, of de samenvatting hier
. Er was steeds minder ruimte voor de natuurwetenschappen, als eerste door het
keuzepakket, dat grote groepen leerlingen in staat stelde een makkelijke weg te
kiezen, zonder natuurwetenschappen, en dat hebben ze, de menselijke natuur is nu
eenmaal zwak op die leeftijd: liever een kroket dan een bruine boterham, in
grote getale gedaan. En onder druk van die uitval heeft men de "belasting" door
die vakken steeds kleiner gemaakt, zodat de vakken steeds meer van hun inhoud
verloren. De laatste ontwikkeling is het afschaffen van alle aparte
natuurwetenschappelijke vakken, te vervangen door een potpourri waarin alles
tezamen behandeld wordt, en er dus minder ruimte is voor begrip. Zo'n vak kan
best nuttig zijn, als verplicht vak voor alle leerlingen met daarnaast een
aanbod van de echte natuur-wetenschappen voor degene die vooruit willen in de
wereld. (Meer over de onderwijs-perikelen van na het schrijven van dit
stuk, jan. 2005, hier
)
Maar zolang er keuzevrijheid heerst op de middelbare school, zijn alle
maatregelen gedoemd te mislukken, omdat het gebrek aan mensen met een
natuurwetenschappelijke inslag van welke soort dan ook, fundamenteel of
toegepast, wordt veroorzaakt door het algemeen maatschappelijke klimaat in
Nederland, dat de laatste decennia sterk gericht is geweest tegen alles dat naar
de bèta-richting neigt
. Een van de gevolgen daarvan is dat de onderzoeksplaatsen op
natuurwetenschappelijke faculteiten voor meer dan de helft gevuld zijn met
buitenlanders, die na hun promotie veelal vetrekken, en die hier verworven
kennis en vaardigheden meenemen naar landen die nu al concurrenten van ons zijn
als China en India
(de Volkskrant, 08-09-2007, column door Maarten Keulemans):
Het is kenmerkend voor de mentaliteit van bestuur en media dat dit helemaal
niet al bezwaar wordt gezien:
"Kennis is zo jaren 60 en 70" ...
Deze anti-bèta mentaliteit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de
associatiereeks natuurwetenschap, technologie, industrie en milieuvervuiling. En
een ander belangrijk deel is de anti-bèta mentaliteit bij de media
en politiek
. Het overgrote deel van de meningssmaakmakers in Nederland is van
alfa-intellectuele oorsprong, die veelal niet alleen niets weten van bèta zaken,
maar daar een actieve afkeer van belijden. Een duidelijk geval is dat van de
kernenergie, waar nog steeds tegen geageerd wordt, zei het minder heftig dan
voorheen. Niet dat kernenergie volledig veilig is, maar wat inmiddels voor ieder
weldenkend mens wel duidelijk is, dat het verstoken van gigantische hoeveelheden
fossiele brandstoffen oneindig veel meer risico's met zich meebrengt, in de vorm
van klimaatverandering. Al decennia willen de tegenstanders van kernenergie niet
naar dit argument luisteren, niet op enigerlei rationele basis, maar doodgewoon
omdat kernenergie een technologie is die ze niet goed begrijpen, en niet willen
luisteren naar degenen die dat wel begrijpen.
Wie de innovatie in Nederland wil bevorderen, moet dus zorgen voor het
censureren, op welke manier dan ook, van degenen die nu het klimaat voor
natuurwetenschappelijk onderzoek verpesten. Dat zijn de alfa-intellectuele
smaakmakers, de columnschrijvers, de televisiejournalisten, en dergelijke, die
laatdunkende opmerkingen maken met betrekking tot zaken en personen uit de
natuurwetenschappelijke wereld
. Illustratief voor hoe dat werkt is het volgende. In een uitzending van Sonja
Barend zit als hoge uitzondering een natuuronderzoeker, een bioloog
vanzelfsprekend, want plantjes en beestjes zijn natuurlijk nog een beetje te
begrijpen. De man doet onderzoek naar wormen en weet daar enthousiast over te
vertellen. Mevrouw Barend kijkt daar met grote verbazing naar, en op een gegeven
moment valt met een zuinige blik de standaard vraag: "Maar wat heeft dat
onderzoek van u eigenlijk voor nut?" Natuurlijk bestaat hierop geen kort
antwoord. Letterlijk de volgende uitzending is de gast een schilderes van
koeien, die even enthousiast is als de wormenonderzoeker. Mevrouw Barend wordt
gezellig aangestoken door dit enthousiasme. En hier geen enkele zuinige blik en
absoluut geen vraag over het nut.
De anti-bèta mentaliteit is op dit moment niet meer zo erg
als ten tijde van het geschetste voorval. Maar om iets te doen aan innovatie, is
verdere verbetering van die mentaliteit essentieel, en het enige wat op termijn
zoden aan de dijk zet. Dit vraagt de heropvoeding van onze alfa-intellectuele
smaakmakers, of hun vervanging door mensen die wel op de hoogte zijn van het
totale culturele spectrum van onze beschaving.
Als de actieve anti-bèta mentaliteit is opgeheven, is er nog een laatste horde
te nemen. Die ligt niet binnen de macht van de overheid, maar uitsluitend binnen
de bedrijven, want die gaat over de positie van de innovator, de technicus,
technoloog of wetenschapper in het bedrijf. De lopende populaire uitspraak van
degenen die voor een studiekeuze staan, en iets natuurwetenschappelijks of
technisch overwegen tegenover iets als rechten of bedrijfskunde is de volgende:
Waarom studeren voor ingenieur, als je ook kunt studeren om zijn baas te zijn?
Dit probleem raakt aan de meest fundamentele problemen van onze samenleving, zie
bijvoorbeeld de parabel van de mijnwerker
. De ijzeren logica van de ingenieur-of-zijn-baas vraag is niet te omzeilen, je
kunt alleen maar de zaak veranderen: maak de ingenieur de baas, of geef hem op
zijn minst een gelijke positie. Dat slaat zowel op de formele als de financiële
kant. Zo lang het bedrijfsleven niet tot dit soort maatregelen in staat is, zijn
opmerkingen van die kant over een tekort aan afstuderende natuurwetenschappers
en technologen krokodillentranen. Dat er een dringende noodzaak is dit probleem,
ook wel bekend als 'de rol van de manager in bedrijf en samenleving', aan te
pakken, begint langzamerhand in wat bredere kring door te dringen
.
Concluderend zijn de concrete maatregelen ter bevordering van de innovatie de
volgende: op korte termijn het faciliteren van het starten van bedrijfjes in
academische bedrijvencentra, en het verbinden van bestaande bedrijvencentra met
academische instellingen
. Op langere termijn een herstel van het sloopwerk in het onderwijs
, het bewerken van de media, en het geven van een betere positie van de
technoloog binnen het bedrijfsleven. Aangezien het Innovatieplatform op geen van
deze concrete terreinen actief is of activiteiten voorstelt, kan het niets
anders dan vrome wensen naar buiten brengen, zoals men zelf ook deels inziet
(Leids universiteitsblad Mare,
02-12-2004, door Martine Postma):
De ernst van de vrome wensen kan men afmeten naar de hoeveelheid die men er voor over
heeft - in Nederland komt men niet verder dan 150 miljoen. Hier een meer
realistische inzet (de Volkskrant, 31-08-2005):
Zoals gezegd: bestuurlijk Nederland heeft geen enkele voeling met techniek.
Voor een populairder geformuleerde versie van een groot deel van de basis van
deze analyse, zie hier
. Voor meer over de economische achtergronden achter deze processen, zie
Economie overzicht
.
Addendum jun. 2006:
Zelfs het Innovatieplatform begint nu een aantal van de hier boven gedane
aanbevelingen over te nemen, zie hier
.
Naar Westerse wetenschap
, Economie overzicht
, Wetenschap lijst
, of site
home
.
|