Vermenging van culturen: de metallurgie analogie
In Individu, groep, interactie, detail
en
haar voorlopers is getoond dat er op het niveau van hoe interacties werken,
er aanzienlijke overeenkomsten zijn tussen natuurkundige verzamelingen van
elementen en sociologische verzamelingen van individuen.
Uit de
natuurkunde is bekend dat één van de meer betrouwbare manieren om iets te
weten te komen van een systeem of over een situatie die je wilt onderzoeken,
is te kijken niet naar het systeem of situatie op zich, maar naar wat er
gebeurt bij (relatief kleine) veranderingen ervan - in de natuurkunde liefst
veranderingen die de onderzoeker zelf aanstuurt, want dat kan je herhalen en
dus controleren of het effect "echt" is.
In de sociologie is dat
laatste vrijwel altijd onmogelijk, en is de mogelijkheid beperkt tot op
andere wijze veroorzaakte veranderingen. Een exemplarisch voorbeeld daarvan
is wat er gebeurt met een cultuur, als je die verstoort door de instroom van
leden van een andere cultuur. Waarbij de effecten natuurlijk des te
duidelijker zijn naarmate het verschil in cultuur groter is, en wat des te
makkelijker waar te nemen is naarmate de twee culturen zich zichtbaarder
onderscheiden. De instroom van niet-westerse culturen in bijvoorbeeld
Nederland, voldoet sterk aan beide criteria: de betrokken groepen hebben een
aanzienlijke tot grote achterstand
en ze zijn te onderscheiden door
uiterlijk: huidskleur en bijbehorende etnische kenmerken
.
In Culturen, vermenging
zijn
de bijbehorende processen
besproken op fenomenologisch niveau - "gewoon kijken naar wat er gebeurt".
In dit artikel wordt de aanpak van Individu, groep, interactie, detail
voortgezet om te kijken in hoeverre die aanpak uitkomsten levert die in
overeenstemming zijn met de waargenomen verschijnselen.
Het
natuurkundige verschijnsel dat overeenkomt met het sociologische verschijnsel
van immigratie, is "vermenging". In het model is het tot toe gegaan over
pure materialen, en daarvan gaan er nu twee vermengd worden, in de vorm:
"een beetje bij heel veel". Waarbij het "heel veel" is van de soort
"westerse cultuur" wat we al geassocieerd hadden met "metalen". Het model
voor het proces van immigratie is dus het mengen van kleine hoeveelheden
andere stoffen in metalen.
Van metalen is al vermeld dat meeste verrassend zacht
zijn, als ze maar zuiver zijn: zuiver goud is volstrekt
onbruikbaar als ring, omdat de ring meteen zou vervormen. Daarom is
ringengoud vermengd met andere metalen - meestal met het witte zilver,
waardoor het ook een wat wittere kleur krijgt. Maar soms ook met koper,
waardoor het wat roder wordt.
Iets dergelijks geldt voor zuiver aluminium, waarmee geen vliegtuig de lucht
in zou kunnen - veel te buigzaam. Zuiver ijzer is wat harder, maar bijvoorbeeld
volstrekt ongeschikt als bouw- of snijmateriaal - daarvoor moet er eerst
koolstof in.
De
zachtheid van metalen wordt veroorzaakt door de manier waarop een metaal in
elkaar zit. Bij een gewone stof blijven de atomen ervan aan elkaar zitten omdat
de elektronen van de buren rondjes om elkaar gaan draaien, zie rechts, en ze zo
aan elkaar trekken - alsof ze in het midden aan elkaar geklonken zijn. De meeste
stoffen zitten op een dergelijke manier in elkaar, bijvoorbeeld rots, steen,
glas, mineralen, enzovoort. Die stoffen zijn dan ook meestal "keihard".
Bij
een metaal draaien die buurelektronen geen rondjes, maar zwerven langs rechte
paden langs vele atomen. Die zwervende elektronen zorgen er ook voor dat metalen
stroom geleiden - zie rechts. Die reeksen langs vele atomen zwervende elektronen
(hier is er per laag maar eentje getekend maar er is er dus minimaal één per
atoom)
houden het metaal bij elkaar, maar doen dat door het zwerven op een vrij losse
manier - meer als een elastiek dan als een klinknagel in het midden. En dat is
de reden voor de zachtheid en de buigzaamheid van metalen.
Wat men doet als men metalen sterk en hard wil maken, is het vermengen met
andere stoffen. En wel andere stoffen die soms weinig op metalen lijken. Zo
vermengt men ijzer met koolstof, tot staal en gietijzer. In aluminium wordt
koper gedaan, of silicium of mangaan.
De
werking van die mengstoffen is in eerste instantie simpel: wat ze doen is de
lange paden van de zwervende elektronen onderbreken. Bijmenging van andere
metalen, zoals koper in aluminium, doet dat omdat koperatomen groter zijn, en
daardoor "buiten de rij van steken" - de rij bestaande uit de kleinere
aluminiumatomen. Stoffen als koolstof en silicium zijn zelf geen metalen, dus
onderbreken de elektronenstromen ook. Zacht smeedijzer wordt met enkele
procenten koolstof tot sterk staal, geschikt om bruggen mee te bouwen
Maar
ook hier geldt de bekende wijsheid dat de kruik net zo lang te water gaat tot
hij barst. Bijmenging van tot 3 à 4 procent koolstof maakt zacht ijzer tot staal
- ga je boven dit percentage, krijg je gietijzer - alleen geschikt voor
putdeksels, tuinhekjes en ander sierwerk - omdat het zo bros is dat als je er
een lange dunne staaf van maakt, en een gewone huis-tuin-en-keuken hamer neemt,
je die staaf zo in tweeën slaat. Probeer dat maar eens met een stalen staaf. En
soortgelijke verhalen gelden voor alle andere metalen.
De reden voor de vrij plotselinge overgang van staal naar gietijzer ligt erin dat
er twee processen tegelijk optreden: ten eerste kan het basismetaal steeds
minder makkelijk nieuwe mengstof opnemen, en ten tweede komen de atomen van de
mengstof bij steeds grotere percentages ook steeds vaker bij elkaar in de buurt,
en boven een bepaald kritisch percentage gaan de mengatomen samenklonteren - de
reden van de zwakte van gietijzer is dat er in het ijzer zelf kleine deeltjes
zuivere koolstof ontstaan (de zwarte bolletjes rechts), en koolstof, bekend van
potlood, is een zwak materiaal dat de sterkte van het ijzer ondermijnt.
Het percentage waarbij samenklonteren ontstaat hangt af van drie factoren: de
sterkte van de onderlinge aantrekking van de mengatomen, de aard en sterkte van
de interactie met met de gastatomen (als de mengatomen de gastatomen afstoten of
andersom draagt dat bij aan het samenklonteren), en het percentage mengatomen.
Dat laatste is in te schatten aan de hand van de illustratie met de gele en rode
atomen. Daarin zijn
twee mengatomen op 33 gastatomen zichtbaar, en men dient soortgelijke lagen
erboven en eronder te denken. Zichtbaar is dat de kans dat twee mengatomen naast
elkaar komen te liggen met de getekende verdeling dan al aanzienlijk is. In
werkelijkheid komt hier ook willekeur en statistiek om de hoek kijken, zodat
voor een, zeg, vijf keer zo grote hoeveelheid materiaal de statistische kans op
twee naburige mengatomen al groot is. Als er onderlinge aantrekkingskracht is
tussen de mengatomen, oefent dit tweetal een kracht uit op de mengatomen in de
buurt om zich aan te sluiten. Waardoor de aantrekkingskracht van dit groepje van
drie groter wordt. Enzovoort.
De kans op samenklonteren hang dus ook af van de onderlinge aantrekkingskracht
van het mengmateriaal. Wat betreft ons praktische voorbeeld, ijzer en staal, is
de mengstof koolstof, en wel in zijn grafiet-achtige vorm. Nu kent iedereen
grafiet van het potlood, en een potlood schrijft omdat het grafiet in de stift
ervan makkelijk van de stift afgaat en op het papier gewreven wordt. De
onderlinge aantrekkingskracht van grafiet is dus (erg) klein. En deze praktijk
leert ook dat ook bij deze kleine aantrekkingskracht het samenklonteren al
begint rond de drie tot vijf procent. Bij stoffen met wat grotere onderlinge
aantrekkingskracht, of met meer afstoting tussen de stoffen, ligt het kritische
mengpercentage lager. Voorbeelden met aluminium als gastmetaal en silicium en
dergelijke als mengmateriaal laten zien dat het dan in de buurt van de één
procent ligt.
Voor mengstoffen die lijken op het gastmateriaal is de praktische uitkomst
heel anders. Je kan ijzer ook mengen met andere metalen als chroom, vanadium en
dergelijke (die gelijkenis blijkt er ook uit dat al deze metalen magnetisch
kunnen worden). Dan kan men percentages inmengen tot rond vijftien tot twintig
procent, zonder dat het de sterkte van het ijzer, of staal, al te zeer verzwakt.
Dit zijn praktische gevallen, bekend als "roestvrij staal" dat, zoals bekend,
zowel sterk als soepel is.
Nu naar de sociologie. Voor degenen die eerst Culturele vermenging
hebben gelezen is de analogie zo duidelijk dat deze nauwelijks uitgewerkt hoeft
te worden. Het basismetaal met zijn langs vele atomen zwervende elektronen is de
westerse maatschappij, met zijn basis van sociaal vertrouwen
en
grootschalige samenwerkingsverbanden
- vele rijen gelijksoortige atomen geven de elektronen ongehinderd door. Het kan
zelfs praktisch geïllustreerd worden. Een van de
voorbeelden van de kracht van het westerse samenwerkingsmodel is de
razendsnelle wederopbouw van zowel Duitsland als Rusland na de Tweede
Wereldoorlog. Hoe die wederopbouw is gestart, is te zien in nevenstaande
illustratie: de vrouwen (mannen waren gesneuveld of in
krijgsgevangenschap, en wat er overbleef deed ander werk), bekend als
Trümmerfrauen, vormen keurige rijtjes om het puin af te voeren,
waarna andere teams het schoonhakte
, en
de losse stenen werden hergebruikt voor de wederopbouw - dezelfde soort
rijen zijn te zien bij gevallen van wateroverlast
.
De
mensen in de westerse cultuur hebben vooral bij rampen een sterke neiging tot
samenwerking ook buiten de directe bloedbanden. Zie ook de illustraties van de
opruimwerkzaamheden na de Londense rassenrellen van 2011: degenen die deelnamen aan de
spontane opruimacties zijn de blanke, westerse, Londenaren
. De band tussen deze
mensen is redelijk sterk maar aanpasbaar aan de omstandigheden: normaliter
sluimert ze onder de oppervlakte, maar indien "belast", natuurkundig gezien
"gerekt" zoals je ijzer en staal kan rekken, blijkt deze sterker te worden en
wordt zichtbaar.
Westerse sociale banden zijn middelsterke,
flexibele, grootschalige en functionele interacties
.
Niet-westerse culturen kennen deze verbanden nauwelijks tot niet. Niet-westerse
culturen onderhouden alleen meer traditionele korte-afstand
culturele verbanden zoals familie en clan
.
Dit zijn bloedbanden: sterk en moeilijk tot niet veranderbaar. En beperkt dus
tot de de eigen bloedkring. Voor de grotere "maatschappij"
betekent dit dat deze bestaat uit
een verzameling losse kluitjes die voornamelijk met zichzelf omgaan, en op
veel plaatsen zelfs geografisch binnen de eigen dorpen, met als volgende wat grotere
verbanden de clan, de verzameling aanverwante families, en de etnie - waarvan de
termen al ingebouwde negatieve waardeoordelen bevatten aangaande
sociaal-functioneren. Want ook die verzamelingen zijn ieder met
hun eigen zaakje bezig. En bij botsingen met eventuele andere belangen gaan de
bloedbelangen altijd voor.
Niet-westerse sociale banden zijn harde,
rigide, kleinschalige en bloedbepaalde interacties
.
Dit wat betreft de analogie tussen metallurgie en sociologie aangaande de twee
basismaterialen. Nu het proces van inmenging.
Neem als uitgangspunt weer het rijtje vrouwen dat aan het puinruimen is.
Dit kan alleen werken als ieder in het rijtje vrouwen, ongetwijfeld geen
familie maar buurt- en stadgenoten, erop kon vertrouwen dat haar
buurvrouw de stenen weer eerlijk doorgeeft, voor algemeen gebruik door
iedereen. Op deze manier kan arbeid gespecialiseerd door de
verschillende deelkarweien te laten doen door degenen die daar het best
in zijn. Op die manier wordt een veel hoger resultaat bereikt dan als
ieder of ieder klein groepje voor zich aan de slag gaat.
Zet
nu in zo'n rijtje iemand met een sterke familiebinding, die stenen doorgeeft niet
aan de volgende in de rij, maar aan zijn eigen familie. Als die familiepersoon
dat doet met een aantal stenen, worden de overige vrouwen boos en stokt de
samenwerking - doet die familiepersoon dat met iedere steen, of zijn er te veel
familiepersonen die te vaak stenen stelen, wordt de rij
onderbroken, en stopt het landelijke wederopbouwproces - ieder gezinnetje moet
weer op de inefficiënte manier voor zich gaan werken. Praktische voorbeelden hiervan
zijn het accepteren van donororganen door allochtonen, en het niet (of veel
minder) doneren ervan
, en
de deelname aan vrijwilligerswerk met name in verenigingen
: als allochtone
ouders geen bijdrage leveren aan de activiteiten van de vereniging, gaan de
Nederlandse ouders klagen, en komt de vertrouwens- en verenigingsband onder druk.
Het metallurgiemodel stelt dat als de verschillen groot zijn in combinatie met
een percentage boven een bepaald minimum, dat dan fasescheiding optreedt. Ook
dat proces en de uitkomst ervan over overduidelijk waarneembaar: allochtonen
concentreren zich in bepaalde steden, en binnen de grote steden in bepaalde
wijken in die steden
. En binnen en buiten die wijken zie je zo ook in eigen
groepjes optreden - in de illustratie hiernaast zo'n (tijdelijk) kluitje "familie"-mensen in een Nederlandse stad
-
ga met de muis over koolstof-bolletjes in het gietijzer-plaatje voor meer voorbeelden van
ontmenging.
En
net als in het geval van gietijzer, blijkt de uitscheiding die dan ontstaat
sterk nadelig voor de structuur van het materiaal als geheel. Het
metallurgiegeval: staal wordt gietijzer dat zo bros is dat je het met wat inzet
met de hand kan breken. En sociologisch: de concentraties allochtonen vertonen
bij optreden als gezamenlijkheid nog destructiever gedrag in de richting van het
materiaal van de maatschappij: bij moslims loopt dat van buurtoverlast tot
shariawijken en aanslagen. Hun enige min of meer constructieve gezamenlijke
optreden is op kleinere
schaal de moskee/gebedsgang, en op grotere schaal tot één enkel (jaarlijks) geval: de hadj, zie rechts.
Bij creolen is dit nog navranter: hun enige massale
gezamenlijke optreden is dat van plundering en brandstichting
, zie de afbeelding
rechts vanuit Londen 2011 waarbij meer detail hier
. En in Amerika bij protesten
tegen degenen die de plundering en brandstichting en dergelijke proberen te voorkomen: de politie.
Dat is het algemene beeld van de analogie van tussen het metallurgiemodel en de
sociologische praktijk van de immigratie. Maar het gaat op voor zo'n
beetje alle genoemde specifieke eigenschappen van het model en de praktijk.
Samengevat:
■ In het metallurgiemodel zijn
de metaalelektronen de analogie van de samenwerking in rijtjes, grotere
functionele structuren, van de westerse maatschappij.
■ In het metallurgiemodel zijn het de
mengatomen die het metaalproces met zijn langeafstandsbindingen verstoren - in
de maatschappelijke praktijk zijn het de familie-, clan- en etnie processen die
de "lange-rij", functionele, structuren van westerse maatschappij, vereniging,
organisatie, verstoren
.
■ In het metallurgiemodel leidt de
inmenging van korte-afstandsbindingen tot een verharding van het hele materiaal.
In de maatschappij leidt de introductie van korte-afstands familie-, clan- en
etniebindingen eveneens tot een verharding, nu van de gehele maatschappij
.
■ In het metallurgiemodel is er geen
probleem met het inmengen van metalen die op het gastheermetaal lijken en leiden
vaak tot betere materialen. In de
sociologische geval veroorzaken migranten uit andere Westerse landen weinig tot
geen problemen, en leiden ze vaak tot meerwaarde.
■ In het metallurgiemodel leidt een
grotere onderlinge aantrekkingskracht tussen de mengatomen tot een eerder
optreden van samenklonteren. In de sociologische praktijk leidt het
wij-zijdenken van allochtone immigranten
tot
samenklonteren ervan in bepaalde buurten en wijken
.
Het ultieme teken van dit samenklonteren is dat de verschillende deelgroepen
onderling solidair zijn jegens de blanke gastheer
. Westerse immigranten zijn nergens samengeklonterd. Roma en Sinti mengen zich
nergens.
■ In het metallurgiemodel gaat het
optreden van onderlinge aantrekking tussen de gastatomen meestal samen met
afstoting door de gastheeratomen - dit geldt met name voor die gevallen waarin de soorten
aantrekking tussen gast- en gastheeratomen door verschillende soorten interactie komen. In de
psycho-sociologische praktijk leidt de aantrekking en groepsvorming binnen de
immigrantengroep ook meestal tot afstoting door de residente bevolking, met name
daar waar de onderlinge aantrekking van de gastgroep in strijd is met de
onderlinge aantrekking binnen de gastheergroep - zoals bij het fundamentele
verschil in waarden tussen democratie en islam. Wat versterkt wordt zodra de
gastgroep van haar bindingskracht de uiterlijke symbolen gaat vertonen
(hoofddoeken, moskeeën)
.
De metallurgische analogie klopt dus in hoge mate met wat er in de
sociologische migratiepraktijk valt waar te nemen. De waarde van de analogie is
dat ze in meer wetenschappelijke termen is geformuleerd, en er dus meer
betrouwbare conclusies zijn te trekken en mogelijk zelfs voorspellingen te doen.
Sociologische processen zijn te formuleren als krachten op de natuurkundige
manier, en daarna met hulp van wiskunde te modelleren.
De allereerste conclusie en voorspelling hier is die omtrent de omvang van de
migratiebevolking versus de effecten. De allochtone immigranten vallen
grotendeels onder de criteria van slecht-mengbare stoffen met een eigen
korte-afstandscultuur met vrij sterke onderlinge aantrekkingskracht. Dan
voorspelt het metallurgiemodel zichtbare problemen rond de 5 procent. Die
zichtbare problemen hebben we nu, bij een aantal van rond de 10 procent. Maar
dat laatste "zichtbaar" is niet een "objectief zichtbaar". Tot 2002, de opkomst
van Fortuyn, was het verboden om over problemen met immigratie te praten, op
straffe van sociale excommunicatie
. De
huidige problemen waren al minstens tien tot twintig jaar eerder
zichtbaar, bij het ontstaan van de eerste allochtonenbuurten met eigen winkels.
Toen hun aantal op ongeveer de helft lag van nu - dus rond de vijf procent
. In
de buurt van wat het model voorspelt. Een special geval daarvan zijn de moslims,
waarvan het huidige aantal rond de 850 duizend ligt. Hun samenklonteren, een
tien tot dertig jaar terug, was dus al zichtbaar rond de 3 procent. Een
overduidelijk zichtbaar signaal daarvan waren het gaan dragen van hoofddoeken.
De belangrijkste conclusie van het model is dit: Wat in de maatschappelijke
discussie integratieproblemen heten, kan men dus zien als simpele mengproblemen.
En die problemen laten zich op precies dezelfde manier vertalen als de effecten
van het bijmengen van niet-metalen: ze onderbreken de sociale verbanden. Dat kan
in diverse mate vanaf het simpele proces dat het hemd nader is dan de rok en
erger
,
tot aan het misbruik van andermans goede werken
.
Waarmee we dus gekomen zijn op het meest gevoelige deel van de analoge zoals
tot nu beschreven: de kwaliteitsfactor. Het metallurgie doet een duidelijke
uitspraak over de kwalitatieve waarde van de diverse hoeveelheden van bijmengen
van mengstoffen, als functie van de verschillen tussen de soorten materialen.
Voor de objectieve waarnemer lijkt het nauwelijks omstreden dat de analogie ook
hier geldt: te veel inmenging van te zeer afwijkende stoffen doet de kwaliteit
van de maatschappij achteruit gaan. Een conclusie is eindeloos veel keren
onderschreven is in het maatschappeljke debat van in Nederland de laatste 10 tot
15 jaar, schrijvende 2015, door het gebruik van de uitdrukkingen: "de
verharding van het debat" en "de verharding van de maatschappij". Die
"verharding" zit uitsluitend en alleen, als oorzaak, in de instroom van mensen
met een harde cultuur.
Het bewijs van de rol van de cultuur van de immigranten en niet van het proces
van immigratie zelf dus ook niet van de gastheercultuur, wordt geleverd door de
vergelijking van niet-westerse met westerse
vormen van immigratie. Bij vermenging met direct vergelijkbare
culturen, zeg bijvoorbeeld Duitsers met Nederlanders, merkt men weinig, en zijn
enkele tientallen procenten inmenging mogelijk zonder overduidelijke nadelige
effecten. Bij een wat groter verschil treden er sneller problemen op zoals
bekend van de Franstalige immigranten in België, Zwitserland en Canada. Het
verschil is hier dat tussen de meer Germaanse en de meer Romaanse of Latijnse
cultuur. En bij de grote cultuurverschillen als die met allochtone immigranten
zijn percentages rond de vijf al een potentiële aanleiding voor problemen.
Bij die kluitjesvorming spelen weer een aantal processen naast elkaar:
eerst de onderlinge aantrekking van de mengatomen (de allochtone
onderlinge groepsvorming en loyaliteit
,
direct blijkend uit stemgedrag
-
samen te vatten in een sterke "wij-zij"-cultuur
).
Dan is er de onderlinge aantrekkingskracht van het basismetaal wat zich
uit als een beperking in het opnamevermogen (de trek naar de witte
voorsteden). Deze twee tezamen zijn de basisfactoren achter het
proces van de uitscheiding of ontmenging, of sociologisch: segregatie.
Maar dit proces wordt dramatisch versterkt door een mogelijk derde
proces: de afstoting van het basismateriaal door de mengmateriaal - de
afgescheiden stof is vrijwel altijd veel zuiverder dan het
basismateriaal vanwege het harde soort korte-afstandsbindingen.
Die
afstoting van het basismetaal door de mengstoffen treedt ook
sociologisch op
,
zoals ook blijkt uit de uitingsvormen als het afschuiven van eigen
problemen
,
xenofobie
,
afkeer
en
haat
.
Beelden zoals die van hiernaast, al is dit maar een kleine groep,
spreken boekdelen: bij de rest van de groep is het minder intens, maar
vanuit de gemeenschappelijke culturele en religieuze achtergrond leven
daar dezelfde soorten gevoelens
.
Omdat dit een menselijk proces, met aan de basis psychologische
processen, zal de afkeer van de ene partij ook leiden tot afkeer bij de
andere - ook dit is dus hier te zien
.
Stel nu dat het voorgaande model gebaseerd is op waarnemingen gedaan in
Nederland. Dan kan je de geldigheid ervan afleiden uit in hoeverre het in staat
is toestanden elders te verklaren. Dus stel je voor dat je het model gaat
toepassen op overige Europese landen. Volgens het model verschillen de
gastheerculturen weinig van de Nederlandse cultuur wat betreft de genoemde
relevante factoren. En de gastculturen zijn dezelfde als in Nederland. Dus de
eerste voorspelling luidt: in de rest van Europa spelen gelijksoortige problemen rond niet-westerse immigratie als in
Nederland.
De uitkomst: in Frankrijk is in 2005 een grote opstand geweest van
niet-westerse immigranten gepaard gaande met brandstichtingen en plunderingen in
vele grote steden. In Engeland is in 2011 een nog grotere opstand geweest gepaard
gaande met brandstichtingen en plunderingen in vele grote steden. En in Zweden,
de meest toegefelijke van de westerse culturen aangaande immigranten, is in 2013
een redelijk grote opstand geweest van niet-westerse immigrnaten gepaard gaande
met brandstichtingen en plunderingen in diverse grote steden.
Conclusie: deze voorspelling is uitgekomen, en voorlopig bevat het model dus
genoeg van de relevante factoren en processen.
Tweede voorspelling: in
Amerika ligt de toestand deels anders omdat de niet-westerse cultuur van de
creolen daar niet vrijwillig is gekomen, en lange tijd ook onderdrukt. Maar ook
daar blijkt het modle te werken, volgens beroemd onderzoek gedaan door de Amerikaanse socioloog Robert Putnam,
waaruit
bleek dat door culturele diversiteit de sociale verbanden zwakker worden
.
Conclusie: als voorgaand.
Een andere voorspelling uit de analogie is dat de kwaliteit van de
maatschappij boven bepaalde aantallen ineens heel snel achteruit kan gaan. Op
kleinere schaal is dat ook te zien in West-Europa. In gebieden (buurten, wijken,
steden) waar het
aantal immigranten boven de circa 10 procent komt, treedt heel vaak het proces
van de snelle val op. In een net woord "segregatie", maar in de praktijk diverse
varianten van gettovorming, tot aan no go areas voor de rest van de
maatschappij. Bekendste voorbeeld is dat van de Parijse voorsteden,
en wat in Nederland aan het gebeuren is in diverse grote steden.
Deze voorspelling
kan over grotere percentages mondiaal gecontroleerd worden, voor bijvoorbeeld de
niet-westerse cultuur van de islam
en de voorspelling luidt dus in concreto: naarmate meer islam, meer problemen in
de maatschappij. Hier
is de observatie van de werkelijkheid, gedaan aan de hand van mondiale
nieuwsvoorziening (Geenstijl.nl, 09-01-2015, door Johnny Quid
):
Dit is een verwoording van een particulier die gedurende langre tijd het nieuws
heeft gevolgd, en dus werkt met de dynamiek. Sinds die tijd heeft deze redactie
meer gegevens in handen gekregen, waarvan dit een grafische weergave is:
Zo op het oog al een sterke lichtgroen-donkergroen verdeling met weinig in
het midden (de mate van groenheid is het percentage moslims, natuurlijk).
De bijbehorende getallen komen uit een andere bron die gegevens over de
islamitische wereld heeft verzameld
(In Excel-tabellen) uit internationale onderzoeken, waarin een van de tabellen
gaat over het IQ, met deze verdeling (door de redactie) in grafiek uitgezet:
Daarin valt de puntdichtheid aan de randen op hetgeen voor de redactie
aanleiding was om de Excel-functies te gebruiken voor een percentielendiagram
van het percentage moslims per land (andere tabel). Dat is deze grafiek:
De directe waarneming zijnde: de meestvoorkomende dus de meest stabiele
percentages moslims zijn "onder de 10 procent" en "boven de 80 procent". Waaruit
meerdere conclusies vallen te trekken: - de mede door de GeenStijl-reageerder
geconstateerd dynamiek volgende uit de nieuwsberichten klopt volkomen met de
statische gegevens omtrent bevolkingspercentages - bevolkingspercentages aan
moslims tussen de 10 en 80 procent leiden tot dynamische processen zodanig dat
de percentages terugvallen naar onder de 10 of boven de 80 - Landen die hun
cultuur willen handhaven zonder in t onrust te vervallm, moeten het percentage
moslims ruim onder de 10 procent houden - bij 10 procent is er al
maatschappelijke onrust. - de meest aanslagen in Europa gepleegd door moslims
vinden plaats in Frankrijk (noterende december 2015), omdat in Frankrijk het
percentage moslims het dichtst bij de 10 procent ligt.
Oftewel: de voorspellingen van het model kloppen vrijwel naadloos
met de werkelijkheid, waarbij alleen over de percentages misschien nog een
beetje discussie mogelijk is.
Vanuit de sociologie gezien is de belangrijkste les uit het model, de
analogie met metallurgische vermenging, dat
de regels van sociaal-culturele vermenging te herleiden zijn tot redelijk
simpele processen, die beschreven moeten kunnen worden in termen die niets met
de specifieke eigenschappen van metalen en culturele gedragingen van mensen te
maken hebben - daarvoor zijn deze twee zaken te verschillend. Die beschrijving
is dan dus abstracter dan de werkelijkheid, oftewel: wiskundig. Als er al geen
bestaande wiskunde is om deze processen te beschrijven (een theorie van
netwerken), kan deze zeker ontwikkeld worden, in lijn met de voorspellingen
gedaan door Alfred Korzybski en Isaac Asimov.
Het bovenstaande artikel is een toepassing van deze visie, met daar tussenin
de stap van het principe van een wetenschappelijke aanpak van
psycho-sociologische processen, en de direct resulterende basisregels uitgewerkt in
Menswetenschappen, regels
.
Voorbeelden van psychohistory-achtig onderzoek door anderen van de
soort genaamd "data-mining" zijn te vinden hier
.
De eerste versie van dit artikel is geschreven in 2008. De na die tijd elders verschenen voorbeelden
van soortgelijke methodieken zijn verzameld hier
. In
2015 is begonnen met een systematische beschrijving van een wijder model naar de
voorbeelden van Alfred Korzybski en Isaac Asimov, beginnende hier
.
Naar Cultuur, vermenging
,
Cultuur, eenheid
,
Allochtonen problematiek
,
Allochtonen overzicht
, Sociologie lijst
, Sociologie overzicht
, of site home
.
|
44 mrt.2008; 21 feb.2015;
27 dec. 2015 |
|